DE FAMILIE KATZ UIT
VACHA
Deze familie is typisch voor de Joodse geschiedenis van Duitsland. Generatieslang, veronderstel ik, leiden de Katzen een bescheiden bestaan op het Duitse platteland in het groothertogdom Hessen. Winkelier en (vee)handelaar zullen veel voorkomende beroepen zijn.
Juist hun bescheidenheid brengt mee dat er weinig historische gegevens zijn te vinden op het moderne internet. Wij weten alleen dat Sussmann Katz uit het kleine Volkershäusen naar het grotere Vacha komt en daar een groot gezin sticht.
Maar in de twintigste eeuw komen er kennelijk mogelijkheden voor intelligente en ondernemende leden van deze familie en zij verspreiden zich over de regio, zoals hierna zal blijken.
De opkomst van Hitler en het Nazi-regiem gooit alwat op dat moment bereikt is, te grabbel en de familie Katz moet vluchten, in alle windstreken. Naar het Verenigd Koninkrijk, naar Zuid-Afrika maar vooral naar de Verenigde Staten en (helaas) naar Nederland.
Voor de relatie van Vacha met Zwolle is Selma Katz -getrouwd met Eduard Danneboom- als het ware het symbool. Haar huwelijk werd op 6 mei mei 1902 voltrokken in Vacha. Het was de dag vóór een groot, niet-joods feest: Hemelvaartsdag. Het sneeuwde die dag. Zo bijzonder dat het in de krant stond, de Rhönzeitung.
Selma en Eduard gingen wonen in Zwolle.
Toen Hitler in Duitsland aan de macht kwam werd het de Joden het leven langzaam maar zeker onmogelijk gemaakt. Het eerste familielid dat naar Zwolle uitweek was Alfred Weihl, een neef van Selma, de jongste zoon van haar oudste zus Nanni Weihl-Katz. Zijn vrouw en zoon volgden en zij woonden hier in dezelfde buurt als Eduard en Selma, de Hertenstraat.
Later volgden Alfreds zus Ida Cohn-Weihl met haar man, zoon en schoondochter met hun zoon en nog later Selma's zus Meta met haar man Max Holländer. De rij wordt gesloten door Alfreds broer, dus ook een neef van Selma, Emil Weihl en zijn zoon Otto Albert.
Zij waren niet allemaal geboren in Vacha en alleen Selma en Meta hadden daar hun jeugd doorgebracht.
Maar reden genoeg om naar Vacha te gaan en daar de museumdirecteur Eugen Rohm op te zoeken.
Van hem kreeg ik essentiële gegevens.
De geschiedenis van Vacha en een groot aantal foto's uit die geschiedenis is te zien op deze website:
http://www.gewerbeverein-vacha.de/geschichte.htm
Voor de relatie van Vacha met Zwolle is Selma Katz -getrouwd met Eduard Danneboom- als het ware het symbool. Haar huwelijk werd op 6 mei mei 1902 voltrokken in Vacha. Het was de dag vóór een groot, niet-joods feest: Hemelvaartsdag. Het sneeuwde die dag. Zo bijzonder dat het in de krant stond, de Rhönzeitung.
rechts naast de winkel is (de enige) glimp te zien van de afgebroken synagoge in Vacha |
synagoge in Zwolle |
de straat van waaruit ik dit schrijf, waar Emil Weihl en Meta Hollander-Katz woonden en om de hoek Alfred Weihl en Ida Cohn-Weihl en nog een hoek om woonde Selma Danneboom-Katz. |
Toen Hitler in Duitsland aan de macht kwam werd het de Joden het leven langzaam maar zeker onmogelijk gemaakt. Het eerste familielid dat naar Zwolle uitweek was Alfred Weihl, een neef van Selma, de jongste zoon van haar oudste zus Nanni Weihl-Katz. Zijn vrouw en zoon volgden en zij woonden hier in dezelfde buurt als Eduard en Selma, de Hertenstraat.
Later volgden Alfreds zus Ida Cohn-Weihl met haar man, zoon en schoondochter met hun zoon en nog later Selma's zus Meta met haar man Max Holländer. De rij wordt gesloten door Alfreds broer, dus ook een neef van Selma, Emil Weihl en zijn zoon Otto Albert.
Zij waren niet allemaal geboren in Vacha en alleen Selma en Meta hadden daar hun jeugd doorgebracht.
Maar reden genoeg om naar Vacha te gaan en daar de museumdirecteur Eugen Rohm op te zoeken.
Van hem kreeg ik essentiële gegevens.
De geschiedenis van Vacha en een groot aantal foto's uit die geschiedenis is te zien op deze website:
http://www.gewerbeverein-vacha.de/geschichte.htm
de eerste grensafsluiting via de brug over de Werra bij Vacha, 1958 |
deze foto dateert uit de tijd dat Vacha (aan de overkant) deel uitmaakte van de DDR en de afgesloten brug de grens vormde |
De stamvader is volgens mij Sussman Katz, die aanvankelijk in Volkershäusen woont. Dat ligt op een steenworp van Vacha. Vacha ligt 425 km van Zwolle, 100 km van Kassel.
Sussman Katz werd geboren in 1834 in Erdmannrode. In het
handelsregister wordt hij in 1863 vermeld als veehandelaar in Volkershäusen. De
naam Bachrach komt ruimschoots voor in de historie van dit dorp, en Sussman
trouwt met een telg uit die familie: met Röschen
(of ook wel Therese) op 1 november 1855.
Op de bucolische begraafplaats op een heuvel tussen Vacha en Völkershausen ligt een aantal leden van de Katz-familie, in elk geval Sussmann en Röschen. Van Röschen is de grafsteen bekend (maar de sterfdatum onleesbaar).
Volgens het sterfteregister is Röschen niet in Vacha gestorven. Ging zij na de dood van Sussmann bij één van haar kinderen wonen? Maar kennelijk wilde zij wel bij haar man begraven worden, in Vacha.
En ja, dat klopt. Uit de onderstaande advertentie blijkt dat zij naar Bielefeld is vertrokken. En dat benjamin Benno het 'baasje' is in de familie, blijkt daar ook uit.
Maar eerst ziet men deze steen met opschrift wanneer men de begraafplaats betreedt
de synagoge van Volkershäusen waar Sussmann en Röschen trouwden |
moeilijk te geloven dat dit toch echt de synagoge was, nu afgebroken en staat er op die plek een garage |
Volgens het sterfteregister is Röschen niet in Vacha gestorven. Ging zij na de dood van Sussmann bij één van haar kinderen wonen? Maar kennelijk wilde zij wel bij haar man begraven worden, in Vacha.
En ja, dat klopt. Uit de onderstaande advertentie blijkt dat zij naar Bielefeld is vertrokken. En dat benjamin Benno het 'baasje' is in de familie, blijkt daar ook uit.
Maar eerst ziet men deze steen met opschrift wanneer men de begraafplaats betreedt
1. NANNY KATZ (1856 - 1933)
Nanny (of ook wel Nanni of Nancy) is hun eersteling en wordt nog in wordt nog geboren in Volkershäusen, op 10 januari 1856 . Zij is één van de
weinigen van wie een foto bekend is.
Nanny trouwt met
Gerson Weihl (1848 – 1927). Zij gaan wonen in Schlitz en later opent Gerson een
textielwinkel in Bad Salzschlirf.
Gersons neef Seligmann Weihl heeft daar een welness-hotel.
Nanny en Gerson krijgen zes kinderen[i]:
·
Adelheid (1886 - 1921)
·
Emma (1881 – 1970) Stierf 20 juni 1970 in
Cincinnati, Ohio, USA
·
Helene (1882 – 1883)
·
Emil
(1879 – 1943)
·
Ida
(1880 - 1943)
·
Alfred
(1890 – 1943)
Nanny en Gerson vertrekken op 10 november 1924 naar
Osnabrück om van hun oude dag te genieten in het gezin van dochter Emma, en
sterven daar een natuurlijke dood.
1.1 ADELHEID (1886 - 1921) is jong gestorven. Zij was 35 en ligt begraven in Wehen.
Op haar graf staat dat zij getrouwd was met Isidor (Isi) Falk (1877-1957), die uit Breithardt kwam.
Breithardt: daar kwam ook haar schoonzusje Selma Falk, de vrouw van Emil,
vandaan. Broer en zus trouwden dus met een zus en broer.
Adelheid en Isidor kregen vijf
kinderen: Walter Julius (1911), Irma, Erich, Werner en ?
Isidor had in Breithardt een winkel in kleden en meubels.
Met zijn tweede vrouw Martha Rubens is hij later
naar Zuid-Afrika geëmigreerd.
Walter Julius heeft op hoge leeftijd nog gecorrespondeerd met Heimathistoriker Inge Wimmer in Vacha. Zijn postadres in Leeds was 9 Sandmoor Chase.
Walter J. was getrouwd met Clare Wolf (1912 - 1979) die hij verre heeft overleefd.
Isidor had in Breithardt een winkel in kleden en meubels.
Isidor, zijn tweede vrouw Martha, Werner en Irma |
Walter Julius heeft op hoge leeftijd nog gecorrespondeerd met Heimathistoriker Inge Wimmer in Vacha. Zijn postadres in Leeds was 9 Sandmoor Chase.
Walter J. was getrouwd met Clare Wolf (1912 - 1979) die hij verre heeft overleefd.
1.2 EMMA (geboren in Schlitz op 4 juni 1881en gestorven in 1970), Emils zuster trouwde met Gustav Falk (geboren 1879 in Breithardt en gestorven 1955) en woonde in
Osnabrück. Daar zijn de bejaarde Gerson en Nanny in 1924 na beëindiging van de
winkel in Bad Salzschlirf naartoe verhuisd en gestorven.
Gustav Falk was de zakenpartner van de broer van zijn
schoonmoeder (oom) Max Katz (zie hierna; hij was het 10de kind van Sussmann en Röschen) uit
Vacha. Met een derde partner (Stern) waren zij de directeuren-eigenaar van
warenhuis Alsberg in Osnabrück. Deze drie waren gedwongen geweest hun zaak te
verkopen. Daar gaat dit krantenartikel over:
Het gezin van Emma Falk – Weihl is na de verkoop geëmigreerd
naar de Verenigde Staten.
Emma en Gustav kregen vier
kinderen:
1.2.1 John (Hans) (1911 - 1995), drie kinderen
1.2.2 Paul (1906 in Dordmund - 1981), getrouwd met Gretel Daniel,
zonen Gideon en Dan
1.2.3 Ilse (1 mei 1909 geboren in Wanne) trouwde op 1 maart 1929
met Gustav Blank (23 september 1897 in Osnabück) en vestigde zich op 11 april
1959 in Zuid-Afrika. Zij kreeg een zoon.
1.2.4 Gretl (= Lea) (geboren in 1914), trouwde met Siegfried (=
Jehuda) Levy en emigreerde met hem naar Palestina, Zij kregen drie kinderen.
Volgens een andere bron schijnbaar vijf kinderen. Vgl. http://records.ancestry.co.uk/grete_falk_records.ashx?pid=144903899
De verwarring komt omdat Gretl zich in Palestina Lea is gaan noemen. Gretl en Lea zijn dus dezelfde
Emma is op 20 juni 1970 overleden in Cincinatti, Ohio. Gustav
is in Cincinatti overleden in 1955.
Over Gretl zijn summiere gegevens bekend doordat haar vriendin en tegelijkertijd haar schoonzusje Hanna Levy een bekende kunsthistorica is en Gretl met haar in verband gebracht wordt in interviews.
Een citaat uit een interview te lezen op deze website:
So ist es nicht verwunderlich, dass Hannas Osnabrücker Freundeskreis offenbar vor allem aus jüdischen Altersgenossen bestand. Ein Foto dieses Kreises ist erhalten, auf dem Hanna mit Hans Falk zu sehen ist, dem Bruder der jüngeren Freundin Gretl Falk, in den sie sich mit 13 Jahren verliebte und mit dem sie 4 Jahre befreundet war, bis er Osnabrück wegen seines Studiums verließ. Mit den Osnabrücker Freundinnen Gretl Falk (in Palästina Lea Levy), der späteren Schwägerin, und Friedel Katzmann (in Palästina Shlomit Hoek) blieb Hanna zeitlebens eng verbunden. Ihre große Liebe fand Hanna Levy ein Jahr nach dem Ende der Beziehung zu Hans Falk in Fritz Deinhard, einem Cellisten und Konzertmeister am Osnabrücker Orchester, der Frau und 2 Kinder verlassen hatte.
Een citaat uit een interview te lezen op deze website:
So ist es nicht verwunderlich, dass Hannas Osnabrücker Freundeskreis offenbar vor allem aus jüdischen Altersgenossen bestand. Ein Foto dieses Kreises ist erhalten, auf dem Hanna mit Hans Falk zu sehen ist, dem Bruder der jüngeren Freundin Gretl Falk, in den sie sich mit 13 Jahren verliebte und mit dem sie 4 Jahre befreundet war, bis er Osnabrück wegen seines Studiums verließ. Mit den Osnabrücker Freundinnen Gretl Falk (in Palästina Lea Levy), der späteren Schwägerin, und Friedel Katzmann (in Palästina Shlomit Hoek) blieb Hanna zeitlebens eng verbunden. Ihre große Liebe fand Hanna Levy ein Jahr nach dem Ende der Beziehung zu Hans Falk in Fritz Deinhard, einem Cellisten und Konzertmeister am Osnabrücker Orchester, der Frau und 2 Kinder verlassen hatte.
In de wikipedia is over haar een uitgebreide levensbeschrijving te vinden.
De laatste drie kinderen EMIL, IDA en ALFRED hebben niet de
weg van overzeese emigratie gekozen; om aan de nazi’s te ontkomen zijn zij achtereenvolgens
naar Zwolle gekomen en hebben daar
gewoond.
1.4 EMIL en zijn
vrouw Selma Falk (1884 – 1926)
hadden intussen even in Giessen gewoond maar waren teruggekeerd naar Bad
Salzschlirf. In 1924 zijn zij opnieuw vertrokken en zijn toen een winkel in
Bückeburg begonnen: Kaufhaus Weihl.
Zij kregen twee kinderen Ilse en Otto Albert.
Selma's graf is op de Joodse begraafplaats in Bückeburg (met dank aan Klaus Maiwald) |
1.4. 1 Ilse (of Ilse
Lotte) (1915 - 18 juli 2003) is tijdig geëmigreerd naar
Palestina toen het haar in Hitlers Duitsland verboden werd om rechten te gaan
studeren. De eerste jaren werkte zij in de kibboets Deganya. Zij heeft steeds
geprobeerd haar familie naar Palestina te laten overkomen, maar de Engelse
mandaatpolitiek verhinderde dat. Het hielp niet dat zij haar vader vertelde dat
er ‘s nachts kleine bootjes landde op de kust van Palestina en dat de Engelse politiemensen
en veiligheids-diensten daarvoor hun ogen sloten.
In 1939 kreeg zij in Palestina haar enig kind, een dochter Efrat, met haar (eerste) man Felix Kober (1907-2003) op wiens naturalisatiepapieren staat dat hij 'salesman' was (en geen -doorgestreept- merchant). Ilse is denkelijk al gauw van Felix gescheiden en zij is hertrouwd met Thomas J. (Tom) Rishworth (1912 - 1985).
In 1939 kreeg zij in Palestina haar enig kind, een dochter Efrat, met haar (eerste) man Felix Kober (1907-2003) op wiens naturalisatiepapieren staat dat hij 'salesman' was (en geen -doorgestreept- merchant). Ilse is denkelijk al gauw van Felix gescheiden en zij is hertrouwd met Thomas J. (Tom) Rishworth (1912 - 1985).
Met Tom heeft zij veel gereisd. Tom
was onder andere politieofficier in een Noord-Rhodesische gevangenis. Ilse
heeft ook in Zuid-Afrika gewoond en is uiteindelijk in Engeland terecht
gekomen.
Ilse in 1940 |
Efrat is geadopteerd door Tom Rishworth. In 2005 is zij overleden. Karen Pratt, haar dochter (kleindochter van Ilse) heeft dat bevestigd.
I am very glad to hear from Ilse's granddaughter Karen:
Hi
I was doing some research on my family and came across your blogposts of 2015 where you research Emil and Otto Weihl. In one of your posts you mention a search for Efrat Rishworth. She was my mother. She died in 2005. I know very little of her family background so it has been really interesting to see your blog. I was wondering if you had any particular family interest or if it is just by chance because Emil and Otto lived in Holland? My mother was actually adopted by Tom Rishworth, her biological father was another German who was living in Palestine & who was actually my grandmother’s first husband.
I am not sure if you have any specific interest in this line of research but if you are I have a few details to complete the picture. For example you mention (& later doubt) that my grandmother Ilse had a sister, she didn’t, just her brother Otto. Also Tom was her second husband.
I have really enjoyed learning a bit more about my family, if you have links with anyone I would be grateful to hear of these.
Thank you
Karen
I am very glad to hear from Ilse's granddaughter Karen:
Hi
I was doing some research on my family and came across your blogposts of 2015 where you research Emil and Otto Weihl. In one of your posts you mention a search for Efrat Rishworth. She was my mother. She died in 2005. I know very little of her family background so it has been really interesting to see your blog. I was wondering if you had any particular family interest or if it is just by chance because Emil and Otto lived in Holland? My mother was actually adopted by Tom Rishworth, her biological father was another German who was living in Palestine & who was actually my grandmother’s first husband.
I am not sure if you have any specific interest in this line of research but if you are I have a few details to complete the picture. For example you mention (& later doubt) that my grandmother Ilse had a sister, she didn’t, just her brother Otto. Also Tom was her second husband.
I have really enjoyed learning a bit more about my family, if you have links with anyone I would be grateful to hear of these.
Thank you
Karen
1.4.2 Otto Albert (1911 – 1943) was in Bückeburg zijn vaders magazijnbediende en kwam in 1934 naar Nederland toen zijn vader gearresteerd werd en werd geïnterneerd in Buchenwald.
Emil was nota bene in de belangstelling van de SA-bruinhemden gekomen die na de machtsovername door Hitler de straten onveilig maakten, doordat de vrouw van burgemeester Karl Wiehe tegen de uitdrukkelijke en geagiteerde oproep van Hitlers partijgenoten om niet in joodse winkels te kopen op straffe van het verwijt van landverraad, toch bij joden bleef kopen, in het bijzonder in Kaufhaus Weihl.
links de winkel die later door Emil Weihl wordt geexploiteerd |
boven de markies van de winkel rechts staat KAUFHAUS WEIHL |
Haar man werd met Zwangspension gestuurd en Emil Weihl met een aantal joodse winkeliers in Schutshaft genomen en opgesloten en mishandeld in Buchenwald.
Nadat vader Emil na twee jaar vrijgekomen was uit Buchenwald
en hij zijn zoon achterna naar Nederland was gevlucht, woonden vader en zoon de
laatste jaren in de Venestraat in het pension van Maison van der Lippe, nummer
27a. Dat was hun laatste adres vóór hun deportatie naar Westerbork
Emil is vermoord
in Sobibor, naar men aanneemt op 23 juli 1943.
Otto Albert was
32 jaar toen hij in Auschwitz werd vermoord op naar men aanneemt 28 februari
1943.
Emil en zijn jongere broer Alfred dienden in de Eerste
Wereldoorlog in een Hessisch Regiment. Vermoedelijk het Infanterie-Regiment
Kaiser Wilhelm (2. Großherzoglich Hessisches) Nr.116 waarvoor Giessen de
garnizoensplaats was en dat in Giessen werd opgesteld. Emil verdiende een
IJzeren Kruis Eerste Klasse in de Slag om Verdun. Hij was één van de negen
overlevenden van een bepaalde aanvalsactie en bij terugkeer droeg hij een
gewonde kameraad op zijn rug. Zijn
dochter Ilse vertelde later aan Anja Listman, auteur van het boekje Beinahe vergessen. Jüdische Leben in
Bad Salzschlirf (z.j.) dat Emil zijn IJzeren Kruis in de vuilnisbak gooide
toen Hitler aan de macht kwam en de eerste anti-joodse maatregelen werden
afgekondigd.
Emil en Otto woonden het laatst in pension bij de familie Van der Lippe in de Venestraat op nummer 27a, het hoekhuis met de Hertenstraat.
Bron: Anja Listmann 'Beinahe vergessen. Jüdisches Leben in Bad Salzschlirf' (z.j., Hünfeld)
In de stad Bückeburg in Duitsland liggen trouwens drie Stolpersteine voor de familie Weihl: voor Emil, voor Otto en Ilse. Die stenen liggen voor Schulstrasse 1 waar Emil het Kaufhaus Weihl dreef en waar Otto magazijnbediende was. Men heeft hier een blamerende fout gemaakt door op de steen voor Emil en Otto 'uberlebt' te zetten.
Mevrouw Vermeulen - van der Lippe heeft als dochter van pensionhouder G.G. van der Lippe, Emil en Otto nog 'meegemaakt', als kind. Maar haar gezondheid verhindert haar om herinneringen op te halen.
1.5 IDA trouwde met de in Bonenburg geboren Albert Cohn (1873 - 1943). In 1904 kwamen zij uit Dresden naar Witten aan de Ruhr. Zij gingen wonen aan de Bahnhofstrasse 5.
Lang woonden zij daar niet, want in 1909 verhuisden zij naar Osnabrück. Na enkele jaren naar Keulen, denkelijk de Kyffhäuserstrasse 27. Tussendoor nog in Dordmund? is de vraag gezien het feit dat Ida's reispas toen zij naar Nederland kwam vanuit Keulen, afgegeven was door de politie in Dordmund.
In de jaren zestig is de Kyffhäuserstrasse nog eens gefotografeerd:
1.5.1 Julius. Hun zoon Julius en dochter Erna werden geboren in Witten aan de Ruhr.
Emil en Otto woonden het laatst in pension bij de familie Van der Lippe in de Venestraat op nummer 27a, het hoekhuis met de Hertenstraat.
Bron: Anja Listmann 'Beinahe vergessen. Jüdisches Leben in Bad Salzschlirf' (z.j., Hünfeld)
In de stad Bückeburg in Duitsland liggen trouwens drie Stolpersteine voor de familie Weihl: voor Emil, voor Otto en Ilse. Die stenen liggen voor Schulstrasse 1 waar Emil het Kaufhaus Weihl dreef en waar Otto magazijnbediende was. Men heeft hier een blamerende fout gemaakt door op de steen voor Emil en Otto 'uberlebt' te zetten.
1918 (of 1917) Emil nog in uniform, met Selma Falk en hun kinderen Otto en Ilse |
de beide kinderen in 1923 |
Mevrouw Vermeulen - van der Lippe heeft als dochter van pensionhouder G.G. van der Lippe, Emil en Otto nog 'meegemaakt', als kind. Maar haar gezondheid verhindert haar om herinneringen op te halen.
mevrouw Vermeulen-van der Lippe voor Venestraat 27a waar Emil en Otto Weihl hebben (in)gewoond |
1.5 IDA trouwde met de in Bonenburg geboren Albert Cohn (1873 - 1943). In 1904 kwamen zij uit Dresden naar Witten aan de Ruhr. Zij gingen wonen aan de Bahnhofstrasse 5.
Lang woonden zij daar niet, want in 1909 verhuisden zij naar Osnabrück. Na enkele jaren naar Keulen, denkelijk de Kyffhäuserstrasse 27. Tussendoor nog in Dordmund? is de vraag gezien het feit dat Ida's reispas toen zij naar Nederland kwam vanuit Keulen, afgegeven was door de politie in Dordmund.
In de jaren zestig is de Kyffhäuserstrasse nog eens gefotografeerd:
of dit echt de winkel is als die van Albert Cohn dertig jaar eerder, is onzeker |
1.5.1 Julius. Hun zoon Julius en dochter Erna werden geboren in Witten aan de Ruhr.
Ida en Albert zijn door hun zoon Julius en zijn vrouw Alix Rosa Blum naar Nederland gehaald. Na even bij hen te hebben ingewoond,
zijn zij De Genestetstraat 9 gaan bewonen. Maar niet voor lang. Ida en Albert
zijn omgebracht in Sobibor, naar men aanneemt op 21 mei 1943.
Julius en Alix Rosa Blum die dus al
eerder -in 1936- naar Zwolle waren
gevlucht en in de Hertenstraat woonden op nummer 3, overleefden de oorlog, maar
hun in Hamburg geboren zoon George (1930 – 1944) werd vermoord in Auschwitz.
Op de website Joods Zwolle vertelt Mirjam Kan de tragische
ontwikkeling van de onderduik van Julius en Alix in Hattem en hun van zijn
ouders gescheiden ondergedoken zoon George op Landgoed Molencate.
Julius, Alix Rosa en hun zoon George in betere tijden; halma spelend (bron: joods zwolle) |
Julius was in 1933 tot doctor in de filosofie gepromoveerd. Ook Alix had een doctorstitel in de Franse taal- en letterkunde. In Nederland kwamen zij niet aan de bak.
Oom en buurman Alfred Weihl die op nr.5 in de Hertenstraat
woonde, was een leerfabriek, de Zwolse Lederwaren-fabriek N.V. Welma, begonnen. Welma maakte onder andere zadeldekjes en tassen. Eerst op de Thorbckegracht en later in de Diezerstraat, nog later in de Spoelstraat en kennelijk daarna ook nog in de Mandjessteeg (bron: dossiers van de KvK) om daarna in de Voorstraat terecht te komen..
Toen zijn compagnon dr. Ernst Marks eruit stapte en verhuisde en neef Julius Cohn op nummer 3 kwam wonen, heeft hij met hem het bedrijf voortgezet. Maar voor even, want in daarna opgemaakte documenten is Julius Cohn de enige formant.
Later zijn de Cohns naar Hattem verhuisd.
Na de oorlog heeft Cohn het bedrijf dat 'overgenomen' was door 'ariër' A. Teunissen, teruggekregen. Het bedrijf was in de jaren zestig gevestigd op het adres Industrieweg 1 in Zwolle.
links in de dubbele portiek is nr. 3 en rechts nr. 5, de huizen van Alfred Weihl en neef Julius Cohn |
Arisierung |
Toen zijn compagnon dr. Ernst Marks eruit stapte en verhuisde en neef Julius Cohn op nummer 3 kwam wonen, heeft hij met hem het bedrijf voortgezet. Maar voor even, want in daarna opgemaakte documenten is Julius Cohn de enige formant.
Later zijn de Cohns naar Hattem verhuisd.
Na de oorlog heeft Cohn het bedrijf dat 'overgenomen' was door 'ariër' A. Teunissen, teruggekregen. Het bedrijf was in de jaren zestig gevestigd op het adres Industrieweg 1 in Zwolle.
Bij een auto-ongeluk in 1972 is Julius om het leven gekomen
en niet lang daarna heeft zijn vrouw Alix zelfmoord gepleegd.
1.5.2 Erna. Erna verhuisde van het ouderlijk huis in 1925 naar Duisburg, waar zij twee jaar later trouwde met Hermann Rosenberg uit Hörde.
Zij is nog eens op bezoek geweest in Zwolle, met een zoontje. op 21 november 1937 werd zij hier in Zwolle ingeschreven in het vreemdelingenregister. Zij bleef bijna vijf maanden en vertrok toen via Rotterdam naar Rusland, lijkt het.
Er wordt in verschillende registers in Duitsland van uit gegaan dat zij "in den Osten" is gedeporteerd. Ik begrijp dat het wel vaststaat dat zij in Sobibor vermoord is en na de oorlog dood verklaard is..
1.5.2 Erna. Erna verhuisde van het ouderlijk huis in 1925 naar Duisburg, waar zij twee jaar later trouwde met Hermann Rosenberg uit Hörde.
Zij is nog eens op bezoek geweest in Zwolle, met een zoontje. op 21 november 1937 werd zij hier in Zwolle ingeschreven in het vreemdelingenregister. Zij bleef bijna vijf maanden en vertrok toen via Rotterdam naar Rusland, lijkt het.
De familie komt voor in het boek van Martina Kliner-Lintzen en Siegfried Pape: “…….vergessen kann man das nicht”. Wittener Jüdinnen und Juden unter dem Nationalsozialismus, waarin van alle Joden die in Witten gewoond hebben vanaf zo ongeveer 1850 een kortere of langere biografie opgenomen is.
Alfred en Margarethe emigreerden naar Nederland en woonden in
de Hertenstraat, nummer 5. Om in zijn levensonderhoud te voorzien was Alfred
met zijn buurman dr. Ernst Marks een lederwarenfabriekje begonnen, WELMA, zoals
hierboven al verteld toen het over Julius Cohn ging, de zoon van Alfreds zus Ida en haar man Albert Cohn..
Want met Albert Cohn heeft hij het bedrijf voortgezet toen Marks eruit stapte
en verhuisde. De familie Cohn kwam toen naast Alfred en Margaretha wonen op nr.
3 in de Hertenstraat.
een weliswaar beschadigde maar unieke foto van Alfred, Grethe en hun zoon Walter |
Grethe en Alfred Weihl in Zwolle |
1.6.1 Walter Hun zoon Walter ging in Zwolle naar de HBS. Hij was ook keeper in de jeugd bij PEC en van 'voetbalclub Korenbloemstraat en omgeving'. Walter Weihl, die in 1940 uit Zwolle was vertrokken om in Deventer in de kost te zijn, kwam in april 1943 in Auschwitz om het leven.
Zijn ouders gingen van Zwolle naar Westerbork en verder en
stierven eveneens in Auschwitz, in oktober 1943.
Alfred, Margarethe, Emil, Otto Albert en Ida maakten deel uit van een groep van ongeveer 90 uit Duitsland voor de Nazi’s gevluchte Joden. Van veel van hen is maar heel weinig bekend.
Des te opmerkelijker de vondst die op een zolder in de
Oosterstraat gedaan werd in april 1998. De bewoners troffen op zolder een
kistje met documenten en sterk aangetaste foto’s afkomstig van Alfred en
Margarethe Weihl. Het Historisch Centrum Overijssel bewaart deze documenten en
foto’s.
Hertenstraat 3 en 5 anno nu |
2. HENRIETTE JETTJE
KATZ (1858 – 1927)
Jettchen heet zij ook wel. Van haar is niet veel bekend. Zij
was ongetrouwd en heeft haar ouders verzorgd tot hun dood. Hier een mooie, bijzondere advertentie van Jettchen die zich kennelijk ook in Vacha al Henriëtte liet noemen. De advertentie is van 1898.
Nog even over vader en moeder Katz: vader Sussman overleed in 1907; moeder Röschen is niet in Vacha overleden maar ligt daar wel begraven; op haar grafsteen is haar sterfdatum onleesbaar.
nieuwjaarswens van Henriette in de Rhönzeitung 1908 |
Nog even over vader en moeder Katz: vader Sussman overleed in 1907; moeder Röschen is niet in Vacha overleden maar ligt daar wel begraven; op haar grafsteen is haar sterfdatum onleesbaar.
Na het overlijden van haar ouders is Henriëtte bij haar zuster Meta, getrouwd met Max
Holländer, in Bielefeld ingetrokken. In 1911 komt zij naar Nederland en woont
dan dertien jaar bij haar zus Selma die getrouwd is met Eduard Danneboom, aan
het Klein Weezenland 16. Of Henriette de verhuizing naar de Groenestraat heeft meegemaakt,
is mij niet bekend. In elk geval gaat zij in 1924 terug naar Bielefeld. De
ambtenaar van de burgerlijke stand noteert ‘ambtshalve’ haar overlijden op 20
september 1927.
Van haar
moet een foto zijn, in een poesiealbum: Memoir
book belonging to Annie Troostwijk Danneboom from her childhood, including
autographs and dedications written to her by family members and friends in
Zwolle, 1911-1917
Pasting of a photograph of her aunt Henriette
Katz along with a dedication written in Zwolle, 13 March 1911 (in the book, p.
1); pasting of a photograph of her brother Jacques along with the dedication of
a poem he had written in Zwolle, 07 March 1917 (in the book, p. 85).
3. IDA (JUDITH) (1859 - ?)
Over haar is mij niets bekend. Ook zij is nog in Völkershausen geboren.
4. KAUFMANN KATZ (1861 – 19..)
Over haar is mij niets bekend. Ook zij is nog in Völkershausen geboren.
4. KAUFMANN KATZ (1861 – 19..)
Kaufmann en Johanna kregen in 1896 een derde kind, hun tweede zoon: Wilhelm, ook in Vacha.
(Ich) konnte aus den Meldeunterlagen der Stadt Detmold folgende Daten ermitteln:
der Kaufmann namens Kaufmann Katz, geboren am 19.3.1861 in Völkershausen (Kreis Dermbach), kam aus Bielefeld, Lützowstr. 10, nach Detmold. Er wohnte seit dem 1.10.1909 in der Exterstr. 21.
Johanne geb. Goldberg, geb. am 8.9.1865 in Kassel und Wilhelm, geb. am 12.5.1896 in Vacha, kamen aus Kassel, Holländische Str. 47 nach Detmold.
Die „Modistin“ Irma Katz, geb. am 4.8.1893 in Vacha, Kreis Dermbach, kam am 21.6.1910 von Göttingen nach Detmold. Sie meldete sich immer wieder kurzfristig an und ab und hat mehrfach in Bielefeld und Duisburg gelebt. Später wurde ihr der Zusatz „jetzt Ehefrau Klestadt“ angefügt.
Wilhelm Katz ist als „cand.med“ bezeichnet, also als Student der Medizin. Er hat zwischenzeitlich in Bielefeld, Göttingen und auch Würzburg gelebt.
Familie Katz wohnte in der Exterstraße, seit dem 1.10.1911 in der Emilienstr. 26, seit dem 11.5.1915 in der Elisabethstr., seit dem 13.6.1917 Wall 13.
Kaufmann Katz wurde zum 31.3.1921 abgemeldet nach Sterkrade, Steinbruchstr. 4.
Sein Sohn Wilhelm ist am 1.5.1922 vom Landkrankenhaus an der Lageschen Straße nach Sterkrade, Steinbruchstr. 4. abgemeldet.
Moritz Katz konnte ich auf den Meldeunterlagen von Kaufmann Katz nicht nachweisen.
Mit freundlichen Grüßen
i.A. Bärbel Sunderbrink
Noot:
Er bestaat geen Steinbruchstrasze daar maar wel een Steinbrinkstrasse. Het is waarschijnlijk een leesfout van een archiefkaart in het oud-Duits.
Steinbrinkstrasse is ook daarom aannemelijk omdat die pal in het centrum is, op loopafstand van de winkel van Ernst en Irma Klestadt-Katz:
Johanna Katz-Goldberg is al drie jaar dood, gestorven op 15 maart 1918, als Kaufmann op z'n zestigste dus uit Detmold naar zijn dochter en schoonzoon Irma en Ernst Klestadt-Katz in Sterkrade verhuist. In Geschichte der Duisburger Juden (1986) staat dat Kaufmann in 1928 naar Hamborn kwam waar hij woonde in de Gertrudenstraat 4a, tot ongeveer 1933. Waarschijnlijk is dat zijn sterfjaar. Hij woont daar dicht in de buurt van zijn zoon Wilhelm die arts is in Hamborn en op 50 meter afstand net om de hoek in de Weseler Strasze woont (eerst nr. 88 later nr. 94).
1892 advertentie van Kaufmann Katz in de Rhönzeitung |
4.1 IRMA trouwt met Ernst Klestadt. Ernst (geboren in 1893 in Büren) drijft een Kaufhaus in Sterkrade, bij Oberhausen met Louis Mayer. Zij moeten dat bedrijf opgeven in het kader van Arisierung en het gezin Klestadt-Katz vertrekt in 1937 naar Duisburg, de Mülheimer Str. 182, maar vlucht in 1939 via Keulen alsnog naar Utrecht in 1940.
Dit is de Bahhnhofstrasse.
Louis Mayer (Jg. 1885) und Gertrud Mayer (Jg. 1895), geb. Bauer, führten mit Ernst Klestadt das Kaufhaus „Mayer und Klestadt“ in Sterkrade. Als Juden wurde die Familie seit 1933 verfolgt. In der Pogromnacht 1938 wurde das Kaufhaus verwüstet.
In het boek Jahre des Terrors, van Erik Emig, z.j., staat zonder verdere toelichting deze omineuze zin (over de pogrom op 10 november 1938): In Sterkrade richtete sich die Volksbewegung hauptsächlich gegen die Firma Mayer und Klestadt." (pagina 124)
Irma wordt vermoord in Sobibor op naar men aanneemt 23 april 1943. Hun jongste kind Wolfgang
(1932) volgt zijn moeder in de dood.
Wolfgang zat in Utrecht op de O.L.O. in de Laan van Puntenburg maar moest daarvan af op last van de Duitsers per 1 september 1941.
Ernst is in 1942 een natuurlijke dood gestorven in Utrecht. Irma heeft haar oudste zoon, Gerhard (1921) naar England laten gaan. Zijn verengelste naam is John Gerald Kinstead.
Het echtpaar heeft nog twee dochters Hannelore (1923) en Margot (1927). Hun lot is mij onbekend; ze ijn in elk geval niet meegegaan naar Utrecht.
Wolfgang zat in Utrecht op de O.L.O. in de Laan van Puntenburg maar moest daarvan af op last van de Duitsers per 1 september 1941.
Ernst is in 1942 een natuurlijke dood gestorven in Utrecht. Irma heeft haar oudste zoon, Gerhard (1921) naar England laten gaan. Zijn verengelste naam is John Gerald Kinstead.
Het echtpaar heeft nog twee dochters Hannelore (1923) en Margot (1927). Hun lot is mij onbekend; ze ijn in elk geval niet meegegaan naar Utrecht.
Irma
Klestadt – Katz Ernst Klestadt
Na de oorlog komt Kinsteadt op tegen de 'vijandige overname' door Kaiser and Ganz
4.2 MORITZ sneuvelt in de Eerste Wereldoorlog, op 15 juli 1915. Hij dient in het Padeborner Infanterie Regiment Nr. 158. In januari van dat jaar was hij al eens gewond. Uit de regimentsgeschiedenis blijkt dat hij in de Champagne moet zijn gesneuveld, nog voor de grote herfstslag daar begint, waarschijnlijk bij een geslaagde actie van de Fransen in het kader van de mijnenoorlog ('Sprengung') in de buurt van Marne en Tahure. Zijn regiment lag toen in het Lager Neu Paderborn.
In de Mitteilungen van het Jüdisches Archiv (1916) wordt Moritz genoemd als Katz Moritz, Zugsführer des Feldhaubitzen-Regiments Nr. 10.
Van Moritz is geen graf bekend. Voor de oorlog woont hij in Detmold, in het ouderlijk huis.
Voor hem en de andere jonge mannen uit Vacha die sneuvelden, is in Vacha dit ongewone, door een plaatelijke maecenas bekostigde beeld geplaatst:
4.3 WILHELM. Over hem kunnen we weer wat uitvoeriger zijn. Hij ligt begraven op een kleine joodse begraafplaats in Duisburg-Hamborn, toevalligerwijs vlakbij de ouders van Grethe Marburger, de echtgenote van Alfred Weihl. Een ‘Heimat-onderzoeker’ heeft het volgende gevonden:
dossiers in het Stadtarchiv in Neuss |
4.2 MORITZ sneuvelt in de Eerste Wereldoorlog, op 15 juli 1915. Hij dient in het Padeborner Infanterie Regiment Nr. 158. In januari van dat jaar was hij al eens gewond. Uit de regimentsgeschiedenis blijkt dat hij in de Champagne moet zijn gesneuveld, nog voor de grote herfstslag daar begint, waarschijnlijk bij een geslaagde actie van de Fransen in het kader van de mijnenoorlog ('Sprengung') in de buurt van Marne en Tahure. Zijn regiment lag toen in het Lager Neu Paderborn.
In de Mitteilungen van het Jüdisches Archiv (1916) wordt Moritz genoemd als Katz Moritz, Zugsführer des Feldhaubitzen-Regiments Nr. 10.
Van Moritz is geen graf bekend. Voor de oorlog woont hij in Detmold, in het ouderlijk huis.
Moritz diende kennelijk in de zesde kompagnie van het regiment |
geen lafaard: op een waarnemings- of luisterpost in het niemandsland voor de eigen eerste lijn |
Voor hem en de andere jonge mannen uit Vacha die sneuvelden, is in Vacha dit ongewone, door een plaatelijke maecenas bekostigde beeld geplaatst:
monument voor de gevallenen in Eerste (en Tweede) Wereldoorlog in Vacha, Kirchplatz |
4.3 WILHELM. Over hem kunnen we weer wat uitvoeriger zijn. Hij ligt begraven op een kleine joodse begraafplaats in Duisburg-Hamborn, toevalligerwijs vlakbij de ouders van Grethe Marburger, de echtgenote van Alfred Weihl. Een ‘Heimat-onderzoeker’ heeft het volgende gevonden:
Der Blick fällt auf
den Grabstein von Dr. Wilhelm Katz (12.05.1896;
- 09.01.1936). Der Hamborner Heimatforscher Hans-Joachim Meyer hat sich mit ihm
beschäftigt. „Dr. Katz“, berichtet er, „war ein überaus beliebter
Frauenarzt.“ Aber die Nazis erteilten ihm 1933 Berufsverbot. Das entzog ihm die
Existenzgrundlage. Das Nazi-Hetzblatt „Der Stürmer“ hatte eine Kampagne gegen
ihn gestartet. Man warf ihm unter anderem kommunistische Tendenzen vor. Die
Gestapo nahm ihn in Schutzhaft und misshandelte ihn. „Nachgewiesen wurden all
die Vorwürfe nicht“, sagt Meyer, der viele Akten gewälzt hatte. Dr. Katz ging
an diesen Zumutungen zugrunde.
En een andere bron:
Der
in Vacha/Thüringen geborene und in Würzburg promovierte Arzt unterhielt seit
1924 eine Praxis in Hamborn. Als 18-jähriger junger Mann hatte er sich im August
1914 als Kriegsfreiwilliger gemeldet und wurde mehrfach verwundet, sein
einziger Bruder war 1915 gefallen. Als Arzt war er im April 1933 von den
nationalsozialistischen Boykottmaßnahmen betroffen. Katz, der nicht nur für
seine nicht-jüdische Frau Klara geb.
Hellekamp, sondern auch für eine ebenfalls nicht-jüdische geschiedene Frau
und ein Kind aus erster Ehe sowie acht Angestellte sorgen mußte, verlor seine
Existenzgrundlage. Sein Einspruch blieb erfolglos, zudem wurde er mehrmals
wegen angeblicher kommunistischer Umtriebe verhaftet. Er starb im Alter von nur
39 Jahren.
Een collega Heimatforscher met andere woorden:
„Marburger und seine Ehefrau Johanna waren tragende Säulen des gesellschaftlichen Lebens in Hamborn“, sagt Jörg Weißmann, „sie hielten Literaturabende ab und waren in der bildenden Kunst aktiv.“ Außerdem gründete Marburger mit anderen sportbegeisterten Hambornern im Jahre 1926 den Sportverein Bar Kochba – drei Jahre, bevor in Duisburg der erste jüdische Sportverein gegründet wurde.
Am Grabmal für den Marxloher Arzt Wilhelm Katz verweilten Weißmann und seine Begleiter ebenfalls. Der beliebte und fähige Hamborner Mediziner kam nie darüber hinweg, dass ihm 1933 durch das Nazi-Regime die Berufsausübung verboten wurde. Nach drei Jahren couragierten, zivilen Eintretens für seine Bürgerrechte starb Katz im Jahre 1936 und wurde im Röttgersbach begraben.
Wie tief die Heimatverbundenheit der Hamborner jüdischen Glaubens war, mag auch die Geschichte des Ehepaares Marburger belegen. Gustav Marburger starb 1936 eines natürlichen Todes. Seine Frau Johanna wurde im Vernichtungslager Bergen Belsen 1944 von den Nazis ermordet. Doch war es der Familie wichtig, dass ihr Grabstein nach Hamborn kam. Sie ruht neben ihrem Mann.
Die letzte Beerdigung auf dem mittlerweile denkmalgeschützten Friedhof fand im Jahre 1948 statt: „Als einer von zwei Brüdern verstarb, die beide wie durch ein Wunder das KZ Theresienstadt überlebt hatten“, sagt Weißmann, „da war es seinem Bruder wichtig, dass der Tote trotz des erlebten Grauens in seiner Heimat begraben wird. In Hamborn.“
Wilhelm promoveerde in 1921 op een proefschrift over het onderwerp (titel); Beitrag zur operativen Behandlung der Retroflexio uteri
Kennelijk leeft er nog minstens één nakomeling van Kaufmann en Johanna en dat moet een kind of zelfs kleinkind zijn van Wilhelm. Die was tweemaal getrouwd en had uit zijn eerste huwelijk een kind. Denkelijk is dat dus Christine Vallon-Katz. Woont in Antibes, Juan les Pins. Met drie telefoonnummers maar mijn Frans laat niet toe dat ik haar ga bellen.
Ik heb haar wel geschreven, maar zij heeft (nog) niet geantwoord.
Uit de Geschichte der Duisburger Juden maak ik op dat Wilhelm (nog?) een dochter heeft, Irma, geboren op 31 juli 1934. Is dat de moeder van Christine? Of een halfzusje, Wilhelms kind uit het tweede huwelijk?
Klara Lina Sophie Hellekamp, Wilhelms tweee vrouw, is geboren in Bruckhausen, een deel van het toen nog zelfstandige hamborn, op 30 juli 1907. Haar vader Heinrich geeft haar aan op 5 augustus 1907.
\
Een collega Heimatforscher met andere woorden:
„Marburger und seine Ehefrau Johanna waren tragende Säulen des gesellschaftlichen Lebens in Hamborn“, sagt Jörg Weißmann, „sie hielten Literaturabende ab und waren in der bildenden Kunst aktiv.“ Außerdem gründete Marburger mit anderen sportbegeisterten Hambornern im Jahre 1926 den Sportverein Bar Kochba – drei Jahre, bevor in Duisburg der erste jüdische Sportverein gegründet wurde.
Am Grabmal für den Marxloher Arzt Wilhelm Katz verweilten Weißmann und seine Begleiter ebenfalls. Der beliebte und fähige Hamborner Mediziner kam nie darüber hinweg, dass ihm 1933 durch das Nazi-Regime die Berufsausübung verboten wurde. Nach drei Jahren couragierten, zivilen Eintretens für seine Bürgerrechte starb Katz im Jahre 1936 und wurde im Röttgersbach begraben.
Wie tief die Heimatverbundenheit der Hamborner jüdischen Glaubens war, mag auch die Geschichte des Ehepaares Marburger belegen. Gustav Marburger starb 1936 eines natürlichen Todes. Seine Frau Johanna wurde im Vernichtungslager Bergen Belsen 1944 von den Nazis ermordet. Doch war es der Familie wichtig, dass ihr Grabstein nach Hamborn kam. Sie ruht neben ihrem Mann.
Die letzte Beerdigung auf dem mittlerweile denkmalgeschützten Friedhof fand im Jahre 1948 statt: „Als einer von zwei Brüdern verstarb, die beide wie durch ein Wunder das KZ Theresienstadt überlebt hatten“, sagt Weißmann, „da war es seinem Bruder wichtig, dass der Tote trotz des erlebten Grauens in seiner Heimat begraben wird. In Hamborn.“
Wilhelm promoveerde in 1921 op een proefschrift over het onderwerp (titel); Beitrag zur operativen Behandlung der Retroflexio uteri
Kennelijk leeft er nog minstens één nakomeling van Kaufmann en Johanna en dat moet een kind of zelfs kleinkind zijn van Wilhelm. Die was tweemaal getrouwd en had uit zijn eerste huwelijk een kind. Denkelijk is dat dus Christine Vallon-Katz. Woont in Antibes, Juan les Pins. Met drie telefoonnummers maar mijn Frans laat niet toe dat ik haar ga bellen.
Ik heb haar wel geschreven, maar zij heeft (nog) niet geantwoord.
Uit de Geschichte der Duisburger Juden maak ik op dat Wilhelm (nog?) een dochter heeft, Irma, geboren op 31 juli 1934. Is dat de moeder van Christine? Of een halfzusje, Wilhelms kind uit het tweede huwelijk?
Klara Lina Sophie Hellekamp, Wilhelms tweee vrouw, is geboren in Bruckhausen, een deel van het toen nog zelfstandige hamborn, op 30 juli 1907. Haar vader Heinrich geeft haar aan op 5 augustus 1907.
1922 Fasching Wilhelm Katz, maar 'onze'Wilhelm Katz? |
[i]
In de Verlustliste van het Duitse leger waarin Moritz tweemaal voorkomt, als
gewonde en als gevallene, wordt Vacha als geboorteplaats gegeven. Op het graf
van Wilhelm wordt ook Vacha als geboorteplaats vermeld.
5. PAULINE KATZ (1863 - ?)
Pauline is geboren op 27-4-1863 in Völkershausen. Overigens is er over haar niets bekend. Stond zij soms in de winkel ván en mét Henriëtte?
6. JULIUS (1.12.1864 - 11.12.1865)
Hij was nog een zuigeling toen hij stierf
7. REGINE KATZ (1865 - 1903)
Regina is geboren en gestorven in Vacha. Zij was ongetrouwd, zoals blijkt uit haar overlijdensadvertentie in de Rhönzeitung.
(jammer van die streep) |
8. MALCHEN (Emma) (1868 - ?)
Woonde zij met Emanuel Gumpert, koopman, aan de Grüner Weg
29 in Kassel? In 1930 wordt achter Emanuels naam ‘Privatmann’ vermeld. In een
register in Vacha is Malchen die
zich kennelijk Emma laat noemen, geboren op 12 september 1868.
Volgens de profielbeheerder van ‘Geni’,
Debbie Schwab, kreeg het echtpaar twee kinderen die beiden jong stierven.
Ook Emanuel en Emma komen niet voor in de registers van Yad Vashem. Emma zal vóór 1933 zijn gestorven, afgaande op de omstandigheid dat (alleen) Emanuel Gumpert in 1933 voorkomt in een inventarisatie van Joodse inwoners van Kassel.
Synagoge in Kassel |
Het huis aan de Grüner Weg bestaat niet meer. Een
krankzinnig bombardement op Kassel op 22 oktober 1943 heeft veel slachtoffers
gemaakt, juist ook in de wijk waar de Grüner Weg is.
Annie Troostwijk, dochter van Selma Katz en Eduard Danneboom, Zwolle, heeft op haar Duitslandreis ook Kassel aangedaan. Zij verbleef er van 9 augustus tot 18 augustus 1920. Kort samengevat was haar verblijf hier heel gezellig.
Annie Troostwijk, dochter van Selma Katz en Eduard Danneboom, Zwolle, heeft op haar Duitslandreis ook Kassel aangedaan. Zij verbleef er van 9 augustus tot 18 augustus 1920. Kort samengevat was haar verblijf hier heel gezellig.
9. HANNCHEN (Hedwig) (1870 - 1943)
Hannchen liet zich Hedwig noemen en trouwde met Alfred Löwenstein (1870 - 1943). Zij woonden in Ahaus, in de Van Deldenstrasse 12 waar Alfred een groothandel in leer en schoenmakersbenodigdheden had, toen zij naar Nederland vluchtten.
Heel laat in de tijd, op 23 december 1942 (als dat klopt).
In Maastricht woonden zij in de Brugstraat 31.Voor hun toenmalige woning zijn in 2005 door kunstenaar Gunter Demnig drie Stolpersteine gelegd: voor Hedwig en Alfred omdat zij in Sobibor vergast en vermoord zijn, en ein Stein für ihre vertriebenen sechs Töchter, die den Holocaust in der Fremde überlebten.
Volgens anderen: voor hun dochter Emma die volgens haar Stolperstein de Holocaust zou hebben overleefd. (Klopt dat?).
Emma was in elk geval in 1939 naar Amsterdam geëmigreerd. Zij kreeg vijf kinderen met Josef Meyberg. Het hele gezin is naar Auschwitz gedeporteerd en daar vermoord.
Lowenstein-Katz, hatten sechs Töchter und einen Sohn namens Max, der 1911 im Alter von zwei Jahren starb. 1942 flüchtete Alfred Löwenstein mit seiner Frau in die Niederlande und wurde von dort in das Vernichtungslager Sobibor in Polen deportiert.
Tochter Emma, geb. am 13.05.1872 in Ahaus, heiratete 1892 Josef Meyberg und hatte fünf Kinder. Die Familie emigrierte 1939 nach Amsterdam, wurden 1943 nach Auschwitz deportiert und dort ermordet.Hier klopt iets niet. Een dochter die twee jaar jonger is dan haar moeder ....
Zo gaat dat: één begint met een dochter Emma en alle anderen schrijven dat over. Emma Löwenstein is dus niet de dochter van Hannchen en Alfred Löwenstein.
De zes dochters heten Ruth, Else, Ina, Martha, Lydia en Bertha (volgens Debbie Schwab op geni-web. Zoek nog naar bevestiging en details. Dat is nodig ook want hieronder blijkt dat één van de dochters Regina heette die kennelijk trouwde met ene Shapir.
Het probleem is eenvoudig opgelost: Ina en Regina is / zijn dezelfde. Haar man Schocken liet zich in Palestina Sjapir noemen. En zo is Judith Shapir een kleindochter van Hannchen Katz uit Vacha.
De zes kinderen op een rij:
9.1 BERTHE (1899 - 1977)
9.2 MARTHA (1900 - 1979), in 1946 in Maastricht getrouwd met Theodore Goldsmith
9.3 ELSE (1901 - 1962), in 1931 in Dessau getrouwd met Martin Biltzin
9.4 REGINA (1903 - ?) getrouwd met Eric Schocken (Shapir' in 1936 in Palestina, dochter Judith 9.5 LYDIA (1905 - 1973) in 1942 in Amsterdam
Zij, Judith, is de hoofdpersoon in het volgende:
Uit een in Münster uitgegeven krant dit bericht over deze familie en de verstrooiing. En interessant voor zover het over nakomelingen Katz gaat, maar meer nog vanwege het exemplarische karakter van het verhaal: het terugzoeken van het familiespoor.
„Heimat“, so sagt Judith Shapir, „das bedeutet doch, dass man sicher ist. Dass die Menschen zu einem stehen und Schutz gewähren.“ Sie stockt einen Moment und fährt dann bitter fort: „Was taten denn ihre Nachbarn und Freunde? War Ahaus ihr Zuhause? Nein, es war nichts. Das ärgert mich, dass sie hier nicht leben konnten.“
Judith Shapirs Großeltern Alfred und Hedwig Löwenstein waren Ahauser. Und sie waren Juden. Das bedeutete vor 74 Jahren: Wer nicht emigrierte, weit genug floh, dem drohte die Ermordung in den Vernichtungslagern. Alfred und Hedwig Löwenstein flohen nicht weit genug.
Tochter Regina emigrierte rechtzeitig nach Israel. Den Schatten ihres Schicksals, den Verlust ihrer Eltern und ihrer Wurzeln, all das hat sie aber nie verwunden. Mit ihrer Tochter sprach sie weiterhin deutsch. Doch über Ahaus verlor sie zeitlebens kein Wort, bis zu ihrem Tode vor 15 Jahren. „Ich wusste nur, dass sie aus Ahaus stammte“, so Judith Shapir, die in einer Kleinstadt nahe Tel Aviv lebt. Sie wollte mehr wissen. Vor zwei Monaten nahm sie Kontakt mit der Ahauser Stadtarchivarin Dr. Margret Karras auf – und war erstaunt, wie viele Informationen sie über ihre Familie erhielt. Und zugleich erfreut, dass der VHS-Arbeitskreis Geschichte unter der Leitung von Ingeborg Höting das Schicksal der Ahauser Juden so gründlich aufarbeitet. Schnell war der Entschluss gefasst: „Ich fahre mit meiner Enkelin nach Ahaus.“ Die Zwölfjährige findet die Reise „very interesting“ und zugleich traurig. „Aber“, so ihre Großmutter, „so nervös wie ich war sie in den letzten Wochen nicht.“ Die Reise führte die beiden über die Niederlande. Dort haben sie – nach Vermittlung durch Dr. Karras – ihre entfernten Verwandten Ralf Löwenstein und David Silversmit kennengelernt. Beide sind Nachfahren des anderen Familienzweigs Hugo Löwenstein, der in Ahaus ein Kaufhaus führte, und beide begleiteten am Dienstag Judith Shapir auf dem schweren Weg in die traurige Geschichte ihrer Familie.
Für die 74-Jährige ist das ein großer Trost: „Ich habe eine neue Familie dazu gewonnen.“ Zudem seien ihr die Menschen in Ahaus mit großer Offenheit begegnet. Und dass der Bürgermeister sich Zeit genommen habe, sei eine große Ehre für sie. Überhaupt wünsche sie sich mehr solcher aktiver Gruppen wie den Arbeitskreis Geschichte, mit dem sie gestern bei einem Empfang in der Volkshochschule zu einem Gespräch zusammentraf.
Versöhnliche Erfahrungen, die ihrer Mutter Regina verwehrt blieben. Vor ihrem Tod reiste sie noch einmal nach Deutschland. Bis nach Ahaus kam sie nicht. „Sie hat das Land schon nach elf Stunden verlassen müssen. Sie konnte die Erinnerungen nicht ertragen.“
Leder-Löwenstein
„Leder-Löwenstein“ hieß in Ahaus die Familie von Alfred und Hedwig Löwenstein, die 1910 an der Ulmenstraße (heute van-Delden-Straße) ein Wohn- und Geschäftshaus errichtete. Die sechs Töchter – darunter Regina, die Mutter von Judith Shapir – überlebten den Holocaust durch Emigration. Das Haus der Löwensteins wurde in der Pogromnacht 1938 geplündert. Alfred und Hedwig Löwenstein flohen in die Niederlande. Nach dem deutschen Einmarsch wurden die beiden interniert und 1943 im Alter von 73 Jahren im Vernichtungslager Sobibor in Polen ermordet.
bron: Münsterlandzeitung
.
10. META (1872 - 1943)
Meta trouwde op latere leeftijd - zij was op 2 november 1911 bijna veertig- met de vijf jaar jongere Max Holländer, een oud-marineofficier die in dienst was bij Meta's broer Benno in diens warenhuis S. Alsberg en Co, en afkomstig was uit (zijn geboortestadje) Dahl, bij Mönchen Gladbach.
Hun wooncarrière is te volgen uit het meldereghister dat wordt bewaard in Bielefeld. Waarschijnlijk weerspiegelt die ook de ambities van Max Holländer als koopman. Die carriëre lijkt me even grillig als niet ongewoon in deze tijd voor ambiteuze types.
Aanvankelijk woont Max in Sankt Johanna, waar dat ook maar mag zijn.
Dan komt hij in 1901 naar Bielefeld en treedt in dienst bij Alsberg, het bedrijf van Benno Katz, Hij woont dan in de Lützowstrasse (later omgedoopt tot Karl Eilersstrasse). Op 10 maart 1903 vertrekt hij naar Mönchen Gladbach en probeert het daarna in Keulen. Het kan natuurlijk zijn dat hij in opdracht van zijn werkgever, Benno Katz, eerst naar Mönchen Gladbach en later naar Keulen verkast. Onbekend. Op 1 mei 1911 keert hij terug naar Bielefeld en woont dan een half jaartje in de Löballstrasse.
Na hun trouwen wonen Max en Meta in de drukke stadcentrumstraat Viktoriastraat 57, in een appartement. Na zeven jaar verhuist het paar naar Berchtesgarden, maar dat duurt maar kort en na een jaartje wonen zij weer in de Viktoriastraat. Vandaar verhuizen zij dan naar de Grünstrasse, midden in een fraaie villawijk.
Maar niet eindeloos. Of het nou te duur is, zij verkassen naar een iets eenvoudiger huis aan de Dornbergerstrasse en na een paar jaar de Kiskerstrasse. Allemaal in de buurt; er is een Katz-fiets- en wandelroute denkbaar, zij het dat het in die buurt stevig 'op' en 'af' is.
In 1939 kwamen zij naar Nederland, naar Zwolle. Max krijgt door de Duitse overheid zoals in vele gevallen als tweede naam Israel zoals Meta hier te boek staat als Meta Sara. Max en Meta zijn dus officieel 'ausgewandert' en hun namen zijn in de Zwolse registers overgenomen van hun Reisepass die een jaar geldig was van 28.4.1939 tot 27.4.1940. Tja.
Aanvankelijk wonen zij door bemiddeling van Meta's jongste zus Selma die al zo'n dertig jaar in Zwolle woont (zie hierna) in de Koestraat op nr. 16 bij de dochter van Meta en haar man, Antoinette (Annie) en Herman Troostwijk.
Zus Selma en zwager Eduard Danneboom had een grote lompen-, huiden- en metalenhandel aan de Deventerstraat (= Karnebeekstraat), waar nu het parkeerterrein is van het ziekenhuis.
Wanneer Annie en Herman hun huis op last van de Duitse bezetters moeten ontruimen, moet ook voor Meta en Max een nieuw onderkomen worden gezocht. Bij wijze van overgang bivakkeren zij drie weken bij Selma en en haar gezin aan de Groeneweweg nummer 25. In een lijst van door joodse Zwollenaren ingeleverde radiotoestellen, komt Max Holländer op 21 april 1941 op de Groeneweg 25 voor: met 'een door de P.T.T. verzegeld toestel'. Zij logeren daar drie weken.
Vanaf 31 mei 1941 staan zij ingeschreven op wat hun laatste adres zal zijn: in de Venestraat 6, waar zij de gastvrijheid genieten van de dames Wolff en Guilliams die optreden als pensionhoudster. Max is dan dus 64 en Meta 69 jaar.
Maar op 9 april 1943 worden zij opgepakt, uit hun huis gehaald en naar Vught gebracht en van daar een maand later naar Westerbork. Vervolgens zijn zij gedeporteerd naar Sobibor, waar zij naar men aanneemt bij aankomst zijn vergast, op of omstreeks 14 mei 1943.
In hun goede dagen woonden Benno, Laura en hun kinderen in deze villa. Nu Lessinghaus en een soort clubgebouw annex cultureel centrum van de Lions.
Benjamin was van dezelfde Westfalia-Loge XVI362 lid als zijn zwger Max Holländer, zijn broer Max Katz en diens compagnons Gustav Falk en Ludwig Stern. Ik schat deze joodse vereniging in als een soort rotaryclub. Heeft in elk geval niets met de vrijmetselaars. Lid zijn vooral kooplieden, fabrikanten en zelfstandige beroepsbeoefenaren als architecten en advocaten. Maar de Gestapo heeft het archief cum annexis vernietigd. Er is een ledenlijst overgeleverd een een foto van de oprichtingsvergadering (uit 1861).
Bron Bielefeld Stadtarchiv
Katz Textil AG, Katz und Michel Textil AG, KATAG
² Sudbrackstraße 17, Wäschefabrik, erhalten
² Stresemannstraße 4, Verwaltung und Wäschefabrik, Gebäude nicht erhalten
² Stralsunder Straße 5, heutiger Sitz der KATAG
Benno Katz, der 1897 das Textilgeschäft S. Alsberg in der Niedernstraße übernahm und 1900 mit dem Aufbau des Kaufhauses S. Alsberg am Jahnplatz begann, begründete am 22. Januar 1923 (laut Buch der Stadt bereits 1922) die Einkaufsgenossenschaft Katz Textil AG mit Sitz in Bielefeld, in der sich anfangs 11 Firmen zusammenschlossen. Dabei handelte es sich vornehmlich um Firmen, an deren Gründung er selbst in der einen oder anderen Form beteiligt war. Am 1. April 1923 gründete die Katz Textil AG eine eigene Wäschefabrik. Geschäftspapiere und Vordrucke wurden in einer eigenen Druckerei produziert. Dabei wurde für die in der eigenen Wäschefabrik hergestellten Produkte das Warenkennzeichen KATAG verwendet. Das Stammhaus der AG blieb das Kaufhaus Alsberg, wo auch am Niederwall 13a die Verwaltung untergebracht war, bis 1924 nach Plänen des Architekten Lütkemeyers ein eigenes fünfstöckiges Verwaltungsgebäude in der Stresemannstraße 4 entstand. Hinter der beindruckenden Fassade war im Erdgeschoss und auf der ersten Etage die Verwaltung untergebracht, deren geschmackvolle Einrichtung im Buch der Stadt beschreiben wird: ….
Buch der Stadt, S. 440-441
Die Katz Textil-Aktiengesellschaft
Die Gründung der Katz-Textil-Aktiengesellschaft erfolgte aus der Erkenntnis, dass die allgemeine Entwicklung der Wirtschaft auch für den Einzelhandel einen Zusammenschluss bedinge, um durch großen, gemeinsamen Einkauf mehrerer Betriebe eine Verbilligung der Waren und eine bessere Wahrung der eigenen Interessen zu erzielen. So fanden sich unter Führung des Kaufmanns Benno Katz aus der Firma S. Alsberg & Co., Bielefeld, eine Reihe größerer Webwaren-Einzelhändler Westdeutschlands zusammen. In der schlimmsten InfIationszeit wurde im Zentrum der Stadt auf dem ehemaligen Bansischen Lagerhausgrundstück in der Bahnhofstraße mit dem Bau des eindrucksvollen Geschäftshauses begonnen und trotz der ungeheuren Schwierigkeiten durchgeführt. Die großzügigen Gebäulichkeiten wurden nach den Plänen und unter Leitung des Architekten Lütkemeyer errichtet und in jeder Beziehung mit allen Errungenschaften der Neuzeit ausgestattet. Das Erdgeschoß und der erste Stock des Vorderbaues dienen ausschließlich der Verwaltung und Regelung gemeinschaftlicher Angelegenheiten. In lichten, künstlerisch ausgestalteten Buchhaltungsräumen werden mit den modernsten elektrischen Maschinen die Verrechnung und der Briefverkehr mit den angeschlossenen Firmen und den gemeinsamen Lieferanten bewerkstelligt. Eine von einem Fachmann geleitete Versicherungsabteilung erledigt und beaufsichtigt sämtliche Versicherungen der einzelnen Mitglieder. Ein großer Musterungsraum, der in eine Reihe praktischer Kojen eingeteilt ist, ermöglicht die Bearbeitung der täglich von den Fabrikanten vorgelegten Muster und erleichtert die Durchsicht durch die Mitglieder des Konzerns. Gleich neben diesem Raum befindet sich ein ganz in Eiche getäfelter, prachtvoll ausgestalteter Konferenzsaal, in dem die schwebenden Fragen durch Aussprache mit den Anschlussfirmen ihre Erledigung finden. Ein weiteres kleineres Konferenzzimmer ermöglicht die Beratungen des Aufsichtsrats, während ein dritter Raum Sitz der Direktion ist. Die übrigen Geschosse des Vorderbaues werden ausgefüllt von Verkaufslägern für die im Großen gekauften Waren und die im eigenen Betrieb hergestellten Fabrikate.
Der gesamte Hinterbau dient der mannigfaltigen Herstellung Bielefelder Fabrikate. In großen, hellen, den sanitären Erfordernissen entsprechend ausgestatteten Räumen stehen in langen Reihen Maschinen, die zur Herstellung von Bielefelder Wäsche verwandt werden. Insbesondere legt die Katz Textil-Aktiengesellschaft Gewicht auf die Herstellung hochwertiger Stickereiwäsche. Eine weitere Sonderabteilung des Unternehmens widmet sich der Fabrikation von Schürzen. Anheimelnde, zweckentsprechend eingerichtete Kantinen- und Garderobenräume gestalten die Tätigkeit für die Arbeiterinnen und Angestellten angenehm. Den Zwecken des Unternehmens entsprechend befindet sich in einem weiteren Anbau eine Druckereiabteilung, in der ein großer Teil der von den Einzelhandelshäusern benötigten Bücher, Formulare und Schriftstücke gedruckt und gebunden wird. Ein erfahrener Fachmann sichert auch hier die sachgemäße und praktische Durchführung der Arbeiten. Für die Stadt Bielefeld ist dieses Unternehmen von besonderer Wichtigkeit, da es täglich eine große Anzahl von bedeutenden Fabrikanten nach Bielefeld führt, die hier bei der Zentrale ihre Abschlüsse tätigen, und weil es weiter als Stätte zahlreicher Konferenzen Treffpunkt vieler Kaufleute des westlichen Deutschlands ist.
Im Jahre 1927 konnten Einkaufsniederlassungen in Chemnitz und Plauen eröffnet werden. Als 1928 Benno Katz‘ Schwiegersohn Dr. Kurt Michel Teilhaber wurde, wurde die Einkaufsgenossenschaft als Katz & Michel Textil AG weiter geführt. Der Einkaufsverbund organisierte die Fabrikation und den gemeinsamen Einkauf für eine große Zahl von Firmen in Westfalen und Lippe und war als Großhandel von großer Bedeutung für den Textileinzelhandel.
1928 übernahm die Katz und Michael Textil AG das Gebäude der Herrenwäschefabrik Gebr. Hirschfeld AG L. & J. Hirschfeld in der Sudbrackstraße 17, die 1926 im Buch der Stadt euphorisch als in sozialer und hygienischer Hinsicht modellhaft und vorbildlich beschrieben wurde. An der gleichen Adresse – in der Sudbrackstraße 17 – war 1927 auch die Herrenwäschefabrik des 1921 aus Paderborn zugezogenen jüdischen Wäschefabrikanten Ernst Kass gemeldet.
1929 eröffnete die Katz & Michel Textil-Aktiengesellschaft eine Einkaufszentrale in Berlin am Hausvogteiplatz, ab 1931 in der Leipziger Straße.
Beim Tod von Benno Katz 1934 waren etwa 100 Firmen und Kaufhäuser in verschiedenen Städten an den Einkaufskonzern angeschlossen. Die „Arisierung“ der Katz & Michel Textil AG als KATAG AG im Jahr 1937 musste Benno Katz nicht mehr miterleben.
11.1 WILLI KATZ (1902 - 1941)
Na de dood van zijn vader neemt hij de zaak over. Hoe het hem verder is vergaan heeft Monika Minninger beschreven die is nagegaan wat de leerlingen van het Bielefelder gymnsium is overjkomen die althans naar Amrika hebben kunnen uitwijken (Jüdische Schüler des Bielefelder Gymnasiums, die später nach Amerika auswanderten oder emigrierten (1845-1948);
* 19.3.1902 Bielefeld, Eltern: Benno K., Teilhaber des Textilkaufhauses Alsberg und Vorstandsvorsitzender der Katz-Textil-AG (KATAG), und Laura, geb. Hoffmann; 1921 Abitur am Realgymnasium; Studium der Volkswirtschaft ohne Abschluss, dann Teilhaber und Geschäftsführer der Fa. Alsberg & Co., arisiert Ende 1938.
Willy Katz floh am Tag des Novemberpogroms 1938 vor der drohenden Verhaftung nach Berlin und tauchte dort für zwei Monate unter. Nach seiner Rückkehr emigrierte er Ende August 1939 mit Sohn Peter (* 1933 Düsseldorf) von Bielefeld über Rotterdam nach England, wo er unter Hunger beide als Bürstenvertreter durchbringen musste.
Im April 1940 konnten Vater und Sohn per Schiff nach New York und von dort nach Cleveland/ Ohio gelangen. Die Ehefrau Vera, geb. Löwenstein hatte 1938 im Hinblick auf die Auswanderung in Berlin eine Ausbildung zur Kosmetikerin absolviert, konnte dann aber im Oktober 1939 die holländische Grenze nur noch illegal mit Hilfe eines Fluchthelfers passieren. Im Januar 1940 gelang es ihr, mit Unterstützung ihres in Ohio lebenden Schwagers von Rotterdam per Schiff zu Ehemann und Sohn nach Ohio zu emigrieren.
Willy Katz starb in Folge der Entbehrungen und einer Gehirnhautentzündung bereits am 11.2.1941 in Cleveland/ Ohio.
11.1.1 PETER is slechts dertig jaar geworden. Hij stierf in 1963 in New York. Zijn moeder Vera is hertrouwd met Adolph Schapiro en Peter voerde als zijn familienaam Katz-Schapiri. Peter kreeg met echtgenote Simon twee kinderen.
12. MAX MOSES (1876 - 1963 )
Dat deelden de drie vrienden / eigenaren van de Alsberg vestiging in Osnabrück: zij waren in de Eerste Wereldoorlog alle drie onder de wapenen.
Enfin, hun bedrijf zijn zij kwijt geraakt, vijftien jaar later ongeveer, tijdens de zogenaamde Arisierung van de jüdische Geschäfte.
Deze tekst verscheen in een krant ter gelegenheid van het 100-jarig jubileum van het bedrijf. Het Eerlijke Verhaal, waar de bedrijfsleiding 25 jaar jaar geleden nog niet toe in staat was. Interessant genoeg om integraal weer te geven;
Alsberg & Co. war ein reichsweit agierender Konzern, der 1930 zum drittgrößten Warenhausunternehmen aufstieg. Als Alsberg 1910 in Osnabrück „ein modernes Spezialhaus für gediegene Manufakturwaren, Konfektionen, Mode- und Kurzwaren“ eröffnete, setzte das Unternehmen neue Maßstäbe: ein Kaufhaus! Es galt als Sinnbild der Moderne.
Die Warenhäuser luden zur „zwanglosen Besichtigung“ ein. Das neue Geschäftsmodell habe die Menschen „fasziniert und verstört“, schreibt die Historikerin Wibke Schmidt im Jubiläumsbuch. Dass die Ware zu Festpreisen verkauft und beim Bezahlen Bares verlangt wurde, habe den Kunden Neues abverlangt. „Sie waren es gewohnt, um den Preis zu feilschen und anschreiben zu lassen.
Wirklich innovativ aber war die Einladung, vorbeizukommen und zu staunen, ohne dabei etwas kaufen zu müssen.“
Heute würde das Geschäftsmodell von Alsberg & Co. als Franchise-System bezeichnet. Alsberg hatte das Konzept, vor Ort trugen die jeweiligen Inhaber die volle unternehmerische Verantwortung. In Osnabrück waren es Max Katz, Ludwig Stern und Gustav Falk. Die drei führten das Unternehmen durch die schweren Zeiten des Ersten Weltkriegs, der Inflation und der Weltwirtschaftskrise 1929/30.
Die Nazis begannen nach ihrer Machtübernahme im Januar 1933, jüdische Geschäftsinhaber zu bedrängen. Beim Boykottaufruf am 1. April 1933 zogen SA-Männer vor dem Modekaufhaus von Katz, Stern und Falk auf, war es doch mit 151 Beschäftigten das größte Geschäft in jüdischem Besitz in Osnabrück. Die antisemitische Hetze ließ den Umsatz um 75 Prozent einbrechen. Die drei Eigentümer sahen sich zum Verkauf gezwungen. „Arisierung“ nannten die Nationalsozialisten die Enteignung der Juden. Der Begriff bezieht sich auf eine angebliche „arische Herrenrasse“, zu der die Juden nicht gehörten.
Die Kaufleute Alfred Trieschmann aus Essen und Friedrich Lengermann aus Osnabrück übernahmen das Geschäft an der Großen Straße. Am 20. November 1935 wurde der Kaufvertrag unterzeichnet. Zehn Tage später eröffnete das Modekaufhaus unter dem neuen Namen „L+T“. – Norddeutschlands größtes Mode-Kaufhaus wird 100 Jahre alt: Die besondere Geschichte von L+T
Heeft Max geprobeerd daar een nieuwe start te maken? Er is daarover (bij mij) niets bekend. Hij overlijdt in 1963 in Denver.
Het waren vrienden en hun gezinnen waren ook met elkaar bevriend. Zij woonden bij elkaar om de hoek in de Uhlandstrasse cq de Rhoonstrasse. Dat weten we dan weer uit het reisdagboek van Annie Troostwijk die de Sterns en de Falks ook als familie ervaart.
Des te tragischer is behalve de zakelijke split-up dan ook ook de Auswanderung (emigratie) naar de VS. Het is mij niet bekend hoe het Max en Gustav is vergaan, maar de kleinzoon van Ludwig Stern vertelt het verhaal van zijn grootvader:
bron: Neue Osnabrücker Zeitung OZ van 21 oktober 2011
Kennelijk waren er geen nakomelingen van Max Matz die de eer te beurt konden vallen bij deze verzoeningsbijeenkomst aanwezig te zijn.
PS In het dagboek van Annie Troostwijk is sprake van zoon Heinz Günter (1921). Om begrijpelijke redenen heeft die zich bij zijn emigratie naar Engeland (zie hierboven) een andere naam gekozen: Ralph.
13. ISEDOR (1878 - 1880)
Isedor heeft niet lang mogen leven en ligt ongetwijfeld begraven op de fraai gelegen Joodse begraafplaats tussen Vacha en Völkershausen.
14. SELMA (12.4.1882 - 12.4.1976)
(Informatie heb ik merendeels ontleend aan de website Joods Zwolle)
Selma woonde na haar trouwen in 1902 in Vacha, in Zwolle met haar man Eduard Danneboom.
14.1 Antoinette Troostwijk - Danneboom en haar man Herman Troostwijk zitten centraal op de foto.
14.2 Jacob Karel staand is Antoinettes broer.
14.1.1 Edith is de oudste dochter, met de viool.
14.1.2 Janny zit rechts meisje naast haar vader..
Volgens anderen: voor hun dochter Emma die volgens haar Stolperstein de Holocaust zou hebben overleefd. (Klopt dat?).
Emma was in elk geval in 1939 naar Amsterdam geëmigreerd. Zij kreeg vijf kinderen met Josef Meyberg. Het hele gezin is naar Auschwitz gedeporteerd en daar vermoord.
Lowenstein-Katz, hatten sechs Töchter und einen Sohn namens Max, der 1911 im Alter von zwei Jahren starb. 1942 flüchtete Alfred Löwenstein mit seiner Frau in die Niederlande und wurde von dort in das Vernichtungslager Sobibor in Polen deportiert.
Tochter Emma, geb. am 13.05.1872 in Ahaus, heiratete 1892 Josef Meyberg und hatte fünf Kinder. Die Familie emigrierte 1939 nach Amsterdam, wurden 1943 nach Auschwitz deportiert und dort ermordet.Hier klopt iets niet. Een dochter die twee jaar jonger is dan haar moeder ....
Zo gaat dat: één begint met een dochter Emma en alle anderen schrijven dat over. Emma Löwenstein is dus niet de dochter van Hannchen en Alfred Löwenstein.
De zes dochters heten Ruth, Else, Ina, Martha, Lydia en Bertha (volgens Debbie Schwab op geni-web. Zoek nog naar bevestiging en details. Dat is nodig ook want hieronder blijkt dat één van de dochters Regina heette die kennelijk trouwde met ene Shapir.
Het probleem is eenvoudig opgelost: Ina en Regina is / zijn dezelfde. Haar man Schocken liet zich in Palestina Sjapir noemen. En zo is Judith Shapir een kleindochter van Hannchen Katz uit Vacha.
De zes kinderen op een rij:
9.1 BERTHE (1899 - 1977)
9.2 MARTHA (1900 - 1979), in 1946 in Maastricht getrouwd met Theodore Goldsmith
9.3 ELSE (1901 - 1962), in 1931 in Dessau getrouwd met Martin Biltzin
9.4 REGINA (1903 - ?) getrouwd met Eric Schocken (Shapir' in 1936 in Palestina, dochter Judith 9.5 LYDIA (1905 - 1973) in 1942 in Amsterdam
Zij, Judith, is de hoofdpersoon in het volgende:
Uit een in Münster uitgegeven krant dit bericht over deze familie en de verstrooiing. En interessant voor zover het over nakomelingen Katz gaat, maar meer nog vanwege het exemplarische karakter van het verhaal: het terugzoeken van het familiespoor.
Judith Shapir, achterkleindochter van Sussmann en Röschen Katz uit Vacha |
Judith Shapirs Großeltern Alfred und Hedwig Löwenstein waren Ahauser. Und sie waren Juden. Das bedeutete vor 74 Jahren: Wer nicht emigrierte, weit genug floh, dem drohte die Ermordung in den Vernichtungslagern. Alfred und Hedwig Löwenstein flohen nicht weit genug.
Tochter Regina emigrierte rechtzeitig nach Israel. Den Schatten ihres Schicksals, den Verlust ihrer Eltern und ihrer Wurzeln, all das hat sie aber nie verwunden. Mit ihrer Tochter sprach sie weiterhin deutsch. Doch über Ahaus verlor sie zeitlebens kein Wort, bis zu ihrem Tode vor 15 Jahren. „Ich wusste nur, dass sie aus Ahaus stammte“, so Judith Shapir, die in einer Kleinstadt nahe Tel Aviv lebt. Sie wollte mehr wissen. Vor zwei Monaten nahm sie Kontakt mit der Ahauser Stadtarchivarin Dr. Margret Karras auf – und war erstaunt, wie viele Informationen sie über ihre Familie erhielt. Und zugleich erfreut, dass der VHS-Arbeitskreis Geschichte unter der Leitung von Ingeborg Höting das Schicksal der Ahauser Juden so gründlich aufarbeitet. Schnell war der Entschluss gefasst: „Ich fahre mit meiner Enkelin nach Ahaus.“ Die Zwölfjährige findet die Reise „very interesting“ und zugleich traurig. „Aber“, so ihre Großmutter, „so nervös wie ich war sie in den letzten Wochen nicht.“ Die Reise führte die beiden über die Niederlande. Dort haben sie – nach Vermittlung durch Dr. Karras – ihre entfernten Verwandten Ralf Löwenstein und David Silversmit kennengelernt. Beide sind Nachfahren des anderen Familienzweigs Hugo Löwenstein, der in Ahaus ein Kaufhaus führte, und beide begleiteten am Dienstag Judith Shapir auf dem schweren Weg in die traurige Geschichte ihrer Familie.
Für die 74-Jährige ist das ein großer Trost: „Ich habe eine neue Familie dazu gewonnen.“ Zudem seien ihr die Menschen in Ahaus mit großer Offenheit begegnet. Und dass der Bürgermeister sich Zeit genommen habe, sei eine große Ehre für sie. Überhaupt wünsche sie sich mehr solcher aktiver Gruppen wie den Arbeitskreis Geschichte, mit dem sie gestern bei einem Empfang in der Volkshochschule zu einem Gespräch zusammentraf.
Versöhnliche Erfahrungen, die ihrer Mutter Regina verwehrt blieben. Vor ihrem Tod reiste sie noch einmal nach Deutschland. Bis nach Ahaus kam sie nicht. „Sie hat das Land schon nach elf Stunden verlassen müssen. Sie konnte die Erinnerungen nicht ertragen.“
Leder-Löwenstein
„Leder-Löwenstein“ hieß in Ahaus die Familie von Alfred und Hedwig Löwenstein, die 1910 an der Ulmenstraße (heute van-Delden-Straße) ein Wohn- und Geschäftshaus errichtete. Die sechs Töchter – darunter Regina, die Mutter von Judith Shapir – überlebten den Holocaust durch Emigration. Das Haus der Löwensteins wurde in der Pogromnacht 1938 geplündert. Alfred und Hedwig Löwenstein flohen in die Niederlande. Nach dem deutschen Einmarsch wurden die beiden interniert und 1943 im Alter von 73 Jahren im Vernichtungslager Sobibor in Polen ermordet.
bron: Münsterlandzeitung
.
10. META (1872 - 1943)
Meta trouwde op latere leeftijd - zij was op 2 november 1911 bijna veertig- met de vijf jaar jongere Max Holländer, een oud-marineofficier die in dienst was bij Meta's broer Benno in diens warenhuis S. Alsberg en Co, en afkomstig was uit (zijn geboortestadje) Dahl, bij Mönchen Gladbach.
Hun wooncarrière is te volgen uit het meldereghister dat wordt bewaard in Bielefeld. Waarschijnlijk weerspiegelt die ook de ambities van Max Holländer als koopman. Die carriëre lijkt me even grillig als niet ongewoon in deze tijd voor ambiteuze types.
Aanvankelijk woont Max in Sankt Johanna, waar dat ook maar mag zijn.
Dan komt hij in 1901 naar Bielefeld en treedt in dienst bij Alsberg, het bedrijf van Benno Katz, Hij woont dan in de Lützowstrasse (later omgedoopt tot Karl Eilersstrasse). Op 10 maart 1903 vertrekt hij naar Mönchen Gladbach en probeert het daarna in Keulen. Het kan natuurlijk zijn dat hij in opdracht van zijn werkgever, Benno Katz, eerst naar Mönchen Gladbach en later naar Keulen verkast. Onbekend. Op 1 mei 1911 keert hij terug naar Bielefeld en woont dan een half jaartje in de Löballstrasse.
Na hun trouwen wonen Max en Meta in de drukke stadcentrumstraat Viktoriastraat 57, in een appartement. Na zeven jaar verhuist het paar naar Berchtesgarden, maar dat duurt maar kort en na een jaartje wonen zij weer in de Viktoriastraat. Vandaar verhuizen zij dan naar de Grünstrasse, midden in een fraaie villawijk.
Maar niet eindeloos. Of het nou te duur is, zij verkassen naar een iets eenvoudiger huis aan de Dornbergerstrasse en na een paar jaar de Kiskerstrasse. Allemaal in de buurt; er is een Katz-fiets- en wandelroute denkbaar, zij het dat het in die buurt stevig 'op' en 'af' is.
Grünstrstrasse 26 in Bielefeld het pand dat Meta en Max deelden met een weduwe |
Aanvankelijk wonen zij door bemiddeling van Meta's jongste zus Selma die al zo'n dertig jaar in Zwolle woont (zie hierna) in de Koestraat op nr. 16 bij de dochter van Meta en haar man, Antoinette (Annie) en Herman Troostwijk.
Zus Selma en zwager Eduard Danneboom had een grote lompen-, huiden- en metalenhandel aan de Deventerstraat (= Karnebeekstraat), waar nu het parkeerterrein is van het ziekenhuis.
Wanneer Annie en Herman hun huis op last van de Duitse bezetters moeten ontruimen, moet ook voor Meta en Max een nieuw onderkomen worden gezocht. Bij wijze van overgang bivakkeren zij drie weken bij Selma en en haar gezin aan de Groeneweweg nummer 25. In een lijst van door joodse Zwollenaren ingeleverde radiotoestellen, komt Max Holländer op 21 april 1941 op de Groeneweg 25 voor: met 'een door de P.T.T. verzegeld toestel'. Zij logeren daar drie weken.
Vanaf 31 mei 1941 staan zij ingeschreven op wat hun laatste adres zal zijn: in de Venestraat 6, waar zij de gastvrijheid genieten van de dames Wolff en Guilliams die optreden als pensionhoudster. Max is dan dus 64 en Meta 69 jaar.
Maar op 9 april 1943 worden zij opgepakt, uit hun huis gehaald en naar Vught gebracht en van daar een maand later naar Westerbork. Vervolgens zijn zij gedeporteerd naar Sobibor, waar zij naar men aanneemt bij aankomst zijn vergast, op of omstreeks 14 mei 1943.
Wat voor mensen Max en Meta waren? Onder de oud-bewoners van de Venestraat weet niemand dat (meer). Er zijn twee bronnen met aanwijzingen.. En dat is al heel wat meer dan gezegd kan worden ten aanzien van de broers en zusters van Meta.
De eerste bron is een reisdagboek dat Annie Troostwijk in 1920 bijhield toen zij haar familie bezocht in Osnabrück, Bielefeld, Detmold en Kassel. Daarin existeert ook tante Emma, die bij de eerste kennismaking een erg aardige indruk maakt en in het vervolg veel aandacht geeft aan Annie.
Gerrit Schaafsma, als bewoner van Groeneweg 25 bijzonder geinteresseerd in de families die vóór hem zijn huis bewoonden, is bezig dit reisdagboek te annoteren en dat levert ongetwijfeld veel aardige details op.
Gerrit Schaafsma, als bewoner van Groeneweg 25 bijzonder geinteresseerd in de families die vóór hem zijn huis bewoonden, is bezig dit reisdagboek te annoteren en dat levert ongetwijfeld veel aardige details op.
De tweede bron is de autobiografie van wees en neef Heinz Liepmann. Max en Meta komen als kinderloos echtpaar voor in de duitse Exil literatuurgeschiedenis. Max is namelijk de broer van Hermine (Liepmann -) Holländer, de moeder van de auteur Heinz Liepmann. Heinz wordt jong wees en als moeder Hermine in 1919 overleden is wordt Heinz in Bielefeld opgenomen door zijn oom en tante Max en Meta.
Maar dat heeft hij (of zijn oom en tante) niet lang volgehouden (1918 - 1921), schrijft de biografie van Liepmann. Maar misschien is hij nog wel op bezoek geweest bij oom en tante in Zwolle. Zijn werk werd namelijk hier ook uitgegeven.
Een interessant verhaal over hem wordt verteld door Frijda:
http://www.crescas.nl/site/blog/webcolumnfrijda/irooz/Heinz-Liepmann-bestraft/
En lees ook dit opmerkelijk verhaal:
arrestatie van Liepmann in Nederland voor belediging bevriend staatshoofd.
Voor het werk van Heinz Liepmann zie deze website:
http://www.nibis.de/~la7/Heinz/Biographie/biographie.html
Het blijkt een Bildungsroman (à la Catcher in the rye en Call it sleep) te zijn, maar ook een sleutelroman. In het boek is hij zelf Martin. Zijn zusje Else heet Elisabeth. De familie Benno Katz is de familie Hannemann, Max Holländer heet oom Herbert en Meta (Holländer-Katz) heet tante Melanie.
Voor het station in Bielefeld staat een gedenkteken waarop Meta wel is vermeld.
11. BENJAMIN (Benno) (1874 - 1934)
Benjamin (Benno) (4-8-1874) is getrouwd met Laura Hoffman. Hij overlijdt in 1934 in een kliniek in Berlijn. Benno en Laura krijgen drie kinderen Willie, die met Vera Löwenstein trouwt), Trude, die met dr. Kurt Michel trouwt, en Liesel (Lisl), die eigenlijk Elisabeth heet en na Benno's dood met Leo Haas, die al een belangrijke rol speelt in de bedrijven van Benno, trouwt.
Benno was een man van aanzien. Hij wordt in 1911 de eigenaar van het oudste, het eerste, het oude winkelconcept doorbrekende en grootste warenhuis in de regio: das Kaufhaus S. Alsberg & Co. Een soort Bijenkorf, voor die tijd ongekend. Er werken 300 mensen en je kunt de winkel bezoeken en bekijken zónder iets te kopen.
http://www.crescas.nl/site/blog/webcolumnfrijda/irooz/Heinz-Liepmann-bestraft/
En lees ook dit opmerkelijk verhaal:
arrestatie van Liepmann in Nederland voor belediging bevriend staatshoofd.
Voor het werk van Heinz Liepmann zie deze website:
http://www.nibis.de/~la7/Heinz/Biographie/biographie.html
In 1929 komt de eerste roman van Liepmann uit: Nächte eines alten Kindes. Dit sterk autobiografisch werk is in het Engels, Frans en Nederlands vertaald. De Nederlandse titel is Rijpende jeugd: Nächte eines alten Kindes. Geen enkele openbare bibliotheek heeft het en op dit moment biedt ook geen enkel antiquariaat het boek te koop aan. Alleen in te zien in nota bene de leeszaal van de bibliotheek in Leipzig (ja, de Nederlandse vertaling) en in Amsterdam, in het Internationaal homo/lesbisch informatiecentrum en archief.
Het blijkt een Bildungsroman (à la Catcher in the rye en Call it sleep) te zijn, maar ook een sleutelroman. In het boek is hij zelf Martin. Zijn zusje Else heet Elisabeth. De familie Benno Katz is de familie Hannemann, Max Holländer heet oom Herbert en Meta (Holländer-Katz) heet tante Melanie.
Het eerste (meen ik) boek van Heinz Liepmann heeft een
sterk autobiografisch karakter. Die Nachte eines alten Kindes, 1929
Ik heb een engels exemplaar. Het zou afkomstig kunnen zijn
van de Katz-familie! Er zit namelijk een stempel in van een boekwinkel in
Cincinnati en daar woonden tot hun dood de naar de USA gevluchte Emma en Gustav
Falk- Weihl. Na zijn ‘vlucht’uit Bielfeld had hij zich ingescheept op een
stoomschip naar Amerika. Wie weet heeft hij de familie daar nog bezocht?!
Heel waarschijnlijk is dat niet, want hij doet buitengewoon
lelijk over in elk geval de Bielefeldse tak.
Het is een Bildungsroman à la Call it sleep van Henry Roth
en Catcher in the rye van hoe-heet-ie ook alweer, oja Salinger.
Een paar bladzijden.
Het zijn naast het wel zeer welwillende dagboek van
Antoinette de bepaald tegenkritische geluiden over (een deel van) de familie.
Ik heb natuurlijk nagezocht of het boek ook vertaald is. Ja,
dat is het en heeft dan de titel. Rijpende jeugd: Nächte eines alten Kindes.
Niet in een openbare bibliotheek verkrijgbaar.
Voor het station in Bielefeld staat een gedenkteken waarop Meta wel is vermeld.
11. BENJAMIN (Benno) (1874 - 1934)
Benno Katz |
het warenhuis rechts op de hoek van de Niedersnstrasse, gezien vanaf de Jahnplatz |
Benno woont nu in de enorme villa in de Lessingstraat; William Muhlfelder is zijn partner |
Benno is overleden en Willi heeft zijn plaats ingeno,menft toevoegen |
onder 1) en 2) tekenen resp. William Mühlfelder en Willi Katz |
de overname is een feit: Kurt Opitz laat de hakenkruizen zien |
Benjamin (Benno) (4-8-1874) is getrouwd met Laura Hoffman. Hij overlijdt in 1934 in een kliniek in Berlijn. Benno en Laura krijgen drie kinderen Willie, die met Vera Löwenstein trouwt), Trude, die met dr. Kurt Michel trouwt, en Liesel (Lisl), die eigenlijk Elisabeth heet en na Benno's dood met Leo Haas, die al een belangrijke rol speelt in de bedrijven van Benno, trouwt.
Maar daarnaast is hij de grondlegger en voorzitter van de raad van bestuur van KATAG, een inkooporganisatie voor zo'n veertig aangesloten bedrijven. na zijn dood werd hij opgevolgd door zijn zoon Willi, tot ook daar de Arisierung haar tol eiste. Het warenhuis ging door onder de naam Opitz, maar KATAG bestaat tot op de dag van vandaag onder dezelfde naam en heegft een omzet van 900 miljoen euro, staat in het gepubliceerde jaarverslag.
Interessant en opmerkelijk is dat de plaatselijke courant in een redactioneel commentaar waarderende aandacht aan zijn overlijden besteedt, terwijl reeds dan iedere (succesvolle) Jood 'een belediging' voor het Duitse volk geworden is en de bruinhemden heer en meester zijn in de stad.
Laura Katz - Hoffmann ziet kans om op 10 juni 1941 (!) alsnog te emigreren naar de VS, samen met haar dochter Gertrud en diens man Dr. Phil Michel Kurt (die procuratiehouder was in het bedrijf van eerst Benno en later Willy), mét hun zoon Klaus (Bielefeld, 1931).
Maar Laura overleeft de emigratie niet lang en sterft nog vóór het eind van de oorlog op 12 december 1944 in Detroit. Zij ligt begraven op het Beth El Memorial Park in Bloomffield Hills, Michigan.
Bron: Monika Minninger e.a., Antisemtisch Verfolgte registriert in Bielefeld 1933 - 45, 1985.
In hun goede dagen woonden Benno, Laura en hun kinderen in deze villa. Nu Lessinghaus en een soort clubgebouw annex cultureel centrum van de Lions.
Benjamin was van dezelfde Westfalia-Loge XVI362 lid als zijn zwger Max Holländer, zijn broer Max Katz en diens compagnons Gustav Falk en Ludwig Stern. Ik schat deze joodse vereniging in als een soort rotaryclub. Heeft in elk geval niets met de vrijmetselaars. Lid zijn vooral kooplieden, fabrikanten en zelfstandige beroepsbeoefenaren als architecten en advocaten. Maar de Gestapo heeft het archief cum annexis vernietigd. Er is een ledenlijst overgeleverd een een foto van de oprichtingsvergadering (uit 1861).
Benno haalt zijn zwager William
Mühlfelder in het management. Benno
en William zijn zwagers via hun vrouwen, de zusjes Laura en Martha Hoffman. Martha zal wel een mooi meisje geweest zijn, want hoe zou zij anders moeten zijn opgevallen als poetsmeisje uit Oelde. Niet alleen Laura en Martha werkten ooit voor Benno in de winkel, maar ook nog twee broers Otto en Albert en een zusje Jenny. Het was een typisch joods bedrijf qua personeel.
Otto, die als vertegenwoordiger en als verkoper op de tapijtafdeling ingezet wordt, wordt in de kristalnacht in 1938 vermoord.
Trouwens in het personeelsregister komt ook nog een Irma Katz (4-8-1983) uit Vacha voor, ook als poetsmeisje, in de periode augustus 1907 tot augustus 1909.. Een nichtje wellicht van een andere Katz-tak.
Veel van deze werkkrachten, ook Irma, staan ingeschreven in de Lutzowstraat of Lukowstraat. Een weerkerend adres, van een pand dat kennelijk in bezit is van het bedrijf en waar vele werknemers (tijdelijk) worden ondergebracht.
Met William Mühlfelder zijn we trouwens weer in Zwolle. Want de zoon van William en Martha Mülfelder, Kurt, trouwt in augustus 1937 met Kitty Troostwijk. Het jonge paar woont in de Bilderdijkstraat.
Deze Kurt (geboren in 1905 in Aken volgens dit getuigschrift, maar in andere bronnen is zijn geboorteplaats Dordmund)
heeft aan de Harm Smeengekade in Zwolle samen met een andere joods-Duitse vluchteling uit Bielefeld (waar hij procuratiehouder was bij het Katz-imperium KATAG) Georg Deutschkron een fabriek opgezet in soubrassen, later verruimd tot rubberwaren.
Otto, die als vertegenwoordiger en als verkoper op de tapijtafdeling ingezet wordt, wordt in de kristalnacht in 1938 vermoord.
Trouwens in het personeelsregister komt ook nog een Irma Katz (4-8-1983) uit Vacha voor, ook als poetsmeisje, in de periode augustus 1907 tot augustus 1909.. Een nichtje wellicht van een andere Katz-tak.
Veel van deze werkkrachten, ook Irma, staan ingeschreven in de Lutzowstraat of Lukowstraat. Een weerkerend adres, van een pand dat kennelijk in bezit is van het bedrijf en waar vele werknemers (tijdelijk) worden ondergebracht.
Met William Mühlfelder zijn we trouwens weer in Zwolle. Want de zoon van William en Martha Mülfelder, Kurt, trouwt in augustus 1937 met Kitty Troostwijk. Het jonge paar woont in de Bilderdijkstraat.
Deze Kurt (geboren in 1905 in Aken volgens dit getuigschrift, maar in andere bronnen is zijn geboorteplaats Dordmund)
heeft aan de Harm Smeengekade in Zwolle samen met een andere joods-Duitse vluchteling uit Bielefeld (waar hij procuratiehouder was bij het Katz-imperium KATAG) Georg Deutschkron een fabriek opgezet in soubrassen, later verruimd tot rubberwaren.
Enfin, William zal het huwelijk hebben bijgewoond van zijn zoon Kurt, maar Benno zeker
niet want was drie jaar daarvoor overleden, maar Laura mogelijk weer wel.
Hoezeer ook de familie Mühlfelder gedesintegreerd is door de gebeurtenissen die aan het uitbreken van de oorlog voorafgaan, blijkt ook wel weer uit de lotgevallen van de andere zoon van William, Kurts broer Werner:
Mühlfelder, Werner (später Warren J. Muhlfelder), * 14.5.1910 Bielefeld, Eltern: William M., Teilhaber der Fa. Kaufhaus Alsberg, und Martha, geb. Hoffmann; 1929 Abitur am Realgymnasium; er studierte Medizin in Bonn und Düsseldorf und promovierte später in Basel; 1936 war er kurzzeitig Assistent am jüdischen Krankenhaus in Köln. Im September 1936 emigrierte er über Rotterdam nach New York. Dort wurde er Assistenzarzt und erhielt im Oktober 1937 das Niederlassungsrecht als Arzt. Paul Mühlfelder ist am 12.5.1998 in Altoona/ Pennsylvania verstorben.
Terug naar Laura. Later woonde de weduwe Laura iets kleiner, maar nog steeds in een kast van een huis in de Richard Wagnerstrasse 14. Dat huis komt in de familiegeschiedenis van de in Bielefeld zeer bekende familie Mosberg (taxtielfabrikant) voor aldus: In einem Brief vom 30. mai 1941 schrieb Johanne Mosberg an ihre nach Peru und USA emigrierten Kinder Paul und G, dass 'Maxens' (Max Mosbergs Familie) umziehen werden und zwar in "die Wohnung von Frau (Laura) Katz, die jetzt nach U.S.A. unterwegs ist". Dass diese Wohnung an der Richard Wagnerstrasse 14 in einem mittlerweile zum "Judenhaus" erklärten haus lag, erwähnte sie nicht.
Hoezeer ook de familie Mühlfelder gedesintegreerd is door de gebeurtenissen die aan het uitbreken van de oorlog voorafgaan, blijkt ook wel weer uit de lotgevallen van de andere zoon van William, Kurts broer Werner:
Mühlfelder, Werner (später Warren J. Muhlfelder), * 14.5.1910 Bielefeld, Eltern: William M., Teilhaber der Fa. Kaufhaus Alsberg, und Martha, geb. Hoffmann; 1929 Abitur am Realgymnasium; er studierte Medizin in Bonn und Düsseldorf und promovierte später in Basel; 1936 war er kurzzeitig Assistent am jüdischen Krankenhaus in Köln. Im September 1936 emigrierte er über Rotterdam nach New York. Dort wurde er Assistenzarzt und erhielt im Oktober 1937 das Niederlassungsrecht als Arzt. Paul Mühlfelder ist am 12.5.1998 in Altoona/ Pennsylvania verstorben.
Terug naar Laura. Later woonde de weduwe Laura iets kleiner, maar nog steeds in een kast van een huis in de Richard Wagnerstrasse 14. Dat huis komt in de familiegeschiedenis van de in Bielefeld zeer bekende familie Mosberg (taxtielfabrikant) voor aldus: In einem Brief vom 30. mai 1941 schrieb Johanne Mosberg an ihre nach Peru und USA emigrierten Kinder Paul und G, dass 'Maxens' (Max Mosbergs Familie) umziehen werden und zwar in "die Wohnung von Frau (Laura) Katz, die jetzt nach U.S.A. unterwegs ist". Dass diese Wohnung an der Richard Wagnerstrasse 14 in einem mittlerweile zum "Judenhaus" erklärten haus lag, erwähnte sie nicht.
Katz Textil AG, Katz und Michel Textil AG, KATAG
² Sudbrackstraße 17, Wäschefabrik, erhalten
² Stresemannstraße 4, Verwaltung und Wäschefabrik, Gebäude nicht erhalten
² Stralsunder Straße 5, heutiger Sitz der KATAG
Benno Katz, der 1897 das Textilgeschäft S. Alsberg in der Niedernstraße übernahm und 1900 mit dem Aufbau des Kaufhauses S. Alsberg am Jahnplatz begann, begründete am 22. Januar 1923 (laut Buch der Stadt bereits 1922) die Einkaufsgenossenschaft Katz Textil AG mit Sitz in Bielefeld, in der sich anfangs 11 Firmen zusammenschlossen. Dabei handelte es sich vornehmlich um Firmen, an deren Gründung er selbst in der einen oder anderen Form beteiligt war. Am 1. April 1923 gründete die Katz Textil AG eine eigene Wäschefabrik. Geschäftspapiere und Vordrucke wurden in einer eigenen Druckerei produziert. Dabei wurde für die in der eigenen Wäschefabrik hergestellten Produkte das Warenkennzeichen KATAG verwendet. Das Stammhaus der AG blieb das Kaufhaus Alsberg, wo auch am Niederwall 13a die Verwaltung untergebracht war, bis 1924 nach Plänen des Architekten Lütkemeyers ein eigenes fünfstöckiges Verwaltungsgebäude in der Stresemannstraße 4 entstand. Hinter der beindruckenden Fassade war im Erdgeschoss und auf der ersten Etage die Verwaltung untergebracht, deren geschmackvolle Einrichtung im Buch der Stadt beschreiben wird: ….
Buch der Stadt, S. 440-441
Die Katz Textil-Aktiengesellschaft
Die Gründung der Katz-Textil-Aktiengesellschaft erfolgte aus der Erkenntnis, dass die allgemeine Entwicklung der Wirtschaft auch für den Einzelhandel einen Zusammenschluss bedinge, um durch großen, gemeinsamen Einkauf mehrerer Betriebe eine Verbilligung der Waren und eine bessere Wahrung der eigenen Interessen zu erzielen. So fanden sich unter Führung des Kaufmanns Benno Katz aus der Firma S. Alsberg & Co., Bielefeld, eine Reihe größerer Webwaren-Einzelhändler Westdeutschlands zusammen. In der schlimmsten InfIationszeit wurde im Zentrum der Stadt auf dem ehemaligen Bansischen Lagerhausgrundstück in der Bahnhofstraße mit dem Bau des eindrucksvollen Geschäftshauses begonnen und trotz der ungeheuren Schwierigkeiten durchgeführt. Die großzügigen Gebäulichkeiten wurden nach den Plänen und unter Leitung des Architekten Lütkemeyer errichtet und in jeder Beziehung mit allen Errungenschaften der Neuzeit ausgestattet. Das Erdgeschoß und der erste Stock des Vorderbaues dienen ausschließlich der Verwaltung und Regelung gemeinschaftlicher Angelegenheiten. In lichten, künstlerisch ausgestalteten Buchhaltungsräumen werden mit den modernsten elektrischen Maschinen die Verrechnung und der Briefverkehr mit den angeschlossenen Firmen und den gemeinsamen Lieferanten bewerkstelligt. Eine von einem Fachmann geleitete Versicherungsabteilung erledigt und beaufsichtigt sämtliche Versicherungen der einzelnen Mitglieder. Ein großer Musterungsraum, der in eine Reihe praktischer Kojen eingeteilt ist, ermöglicht die Bearbeitung der täglich von den Fabrikanten vorgelegten Muster und erleichtert die Durchsicht durch die Mitglieder des Konzerns. Gleich neben diesem Raum befindet sich ein ganz in Eiche getäfelter, prachtvoll ausgestalteter Konferenzsaal, in dem die schwebenden Fragen durch Aussprache mit den Anschlussfirmen ihre Erledigung finden. Ein weiteres kleineres Konferenzzimmer ermöglicht die Beratungen des Aufsichtsrats, während ein dritter Raum Sitz der Direktion ist. Die übrigen Geschosse des Vorderbaues werden ausgefüllt von Verkaufslägern für die im Großen gekauften Waren und die im eigenen Betrieb hergestellten Fabrikate.
Der gesamte Hinterbau dient der mannigfaltigen Herstellung Bielefelder Fabrikate. In großen, hellen, den sanitären Erfordernissen entsprechend ausgestatteten Räumen stehen in langen Reihen Maschinen, die zur Herstellung von Bielefelder Wäsche verwandt werden. Insbesondere legt die Katz Textil-Aktiengesellschaft Gewicht auf die Herstellung hochwertiger Stickereiwäsche. Eine weitere Sonderabteilung des Unternehmens widmet sich der Fabrikation von Schürzen. Anheimelnde, zweckentsprechend eingerichtete Kantinen- und Garderobenräume gestalten die Tätigkeit für die Arbeiterinnen und Angestellten angenehm. Den Zwecken des Unternehmens entsprechend befindet sich in einem weiteren Anbau eine Druckereiabteilung, in der ein großer Teil der von den Einzelhandelshäusern benötigten Bücher, Formulare und Schriftstücke gedruckt und gebunden wird. Ein erfahrener Fachmann sichert auch hier die sachgemäße und praktische Durchführung der Arbeiten. Für die Stadt Bielefeld ist dieses Unternehmen von besonderer Wichtigkeit, da es täglich eine große Anzahl von bedeutenden Fabrikanten nach Bielefeld führt, die hier bei der Zentrale ihre Abschlüsse tätigen, und weil es weiter als Stätte zahlreicher Konferenzen Treffpunkt vieler Kaufleute des westlichen Deutschlands ist.
Im Jahre 1927 konnten Einkaufsniederlassungen in Chemnitz und Plauen eröffnet werden. Als 1928 Benno Katz‘ Schwiegersohn Dr. Kurt Michel Teilhaber wurde, wurde die Einkaufsgenossenschaft als Katz & Michel Textil AG weiter geführt. Der Einkaufsverbund organisierte die Fabrikation und den gemeinsamen Einkauf für eine große Zahl von Firmen in Westfalen und Lippe und war als Großhandel von großer Bedeutung für den Textileinzelhandel.
1928 übernahm die Katz und Michael Textil AG das Gebäude der Herrenwäschefabrik Gebr. Hirschfeld AG L. & J. Hirschfeld in der Sudbrackstraße 17, die 1926 im Buch der Stadt euphorisch als in sozialer und hygienischer Hinsicht modellhaft und vorbildlich beschrieben wurde. An der gleichen Adresse – in der Sudbrackstraße 17 – war 1927 auch die Herrenwäschefabrik des 1921 aus Paderborn zugezogenen jüdischen Wäschefabrikanten Ernst Kass gemeldet.
1929 eröffnete die Katz & Michel Textil-Aktiengesellschaft eine Einkaufszentrale in Berlin am Hausvogteiplatz, ab 1931 in der Leipziger Straße.
Beim Tod von Benno Katz 1934 waren etwa 100 Firmen und Kaufhäuser in verschiedenen Städten an den Einkaufskonzern angeschlossen. Die „Arisierung“ der Katz & Michel Textil AG als KATAG AG im Jahr 1937 musste Benno Katz nicht mehr miterleben.
Na de dood van zijn vader neemt hij de zaak over. Hoe het hem verder is vergaan heeft Monika Minninger beschreven die is nagegaan wat de leerlingen van het Bielefelder gymnsium is overjkomen die althans naar Amrika hebben kunnen uitwijken (Jüdische Schüler des Bielefelder Gymnasiums, die später nach Amerika auswanderten oder emigrierten (1845-1948);
* 19.3.1902 Bielefeld, Eltern: Benno K., Teilhaber des Textilkaufhauses Alsberg und Vorstandsvorsitzender der Katz-Textil-AG (KATAG), und Laura, geb. Hoffmann; 1921 Abitur am Realgymnasium; Studium der Volkswirtschaft ohne Abschluss, dann Teilhaber und Geschäftsführer der Fa. Alsberg & Co., arisiert Ende 1938.
Willy Katz floh am Tag des Novemberpogroms 1938 vor der drohenden Verhaftung nach Berlin und tauchte dort für zwei Monate unter. Nach seiner Rückkehr emigrierte er Ende August 1939 mit Sohn Peter (* 1933 Düsseldorf) von Bielefeld über Rotterdam nach England, wo er unter Hunger beide als Bürstenvertreter durchbringen musste.
Im April 1940 konnten Vater und Sohn per Schiff nach New York und von dort nach Cleveland/ Ohio gelangen. Die Ehefrau Vera, geb. Löwenstein hatte 1938 im Hinblick auf die Auswanderung in Berlin eine Ausbildung zur Kosmetikerin absolviert, konnte dann aber im Oktober 1939 die holländische Grenze nur noch illegal mit Hilfe eines Fluchthelfers passieren. Im Januar 1940 gelang es ihr, mit Unterstützung ihres in Ohio lebenden Schwagers von Rotterdam per Schiff zu Ehemann und Sohn nach Ohio zu emigrieren.
Willy Katz starb in Folge der Entbehrungen und einer Gehirnhautentzündung bereits am 11.2.1941 in Cleveland/ Ohio.
11.1.1 PETER is slechts dertig jaar geworden. Hij stierf in 1963 in New York. Zijn moeder Vera is hertrouwd met Adolph Schapiro en Peter voerde als zijn familienaam Katz-Schapiri. Peter kreeg met echtgenote Simon twee kinderen.
Dat deelden de drie vrienden / eigenaren van de Alsberg vestiging in Osnabrück: zij waren in de Eerste Wereldoorlog alle drie onder de wapenen.
Enfin, hun bedrijf zijn zij kwijt geraakt, vijftien jaar later ongeveer, tijdens de zogenaamde Arisierung van de jüdische Geschäfte.
Deze tekst verscheen in een krant ter gelegenheid van het 100-jarig jubileum van het bedrijf. Het Eerlijke Verhaal, waar de bedrijfsleiding 25 jaar jaar geleden nog niet toe in staat was. Interessant genoeg om integraal weer te geven;
Alsberg & Co. war ein reichsweit agierender Konzern, der 1930 zum drittgrößten Warenhausunternehmen aufstieg. Als Alsberg 1910 in Osnabrück „ein modernes Spezialhaus für gediegene Manufakturwaren, Konfektionen, Mode- und Kurzwaren“ eröffnete, setzte das Unternehmen neue Maßstäbe: ein Kaufhaus! Es galt als Sinnbild der Moderne.
Die Warenhäuser luden zur „zwanglosen Besichtigung“ ein. Das neue Geschäftsmodell habe die Menschen „fasziniert und verstört“, schreibt die Historikerin Wibke Schmidt im Jubiläumsbuch. Dass die Ware zu Festpreisen verkauft und beim Bezahlen Bares verlangt wurde, habe den Kunden Neues abverlangt. „Sie waren es gewohnt, um den Preis zu feilschen und anschreiben zu lassen.
(de foto had een 'kopieerschutz' , zodra ik een betere versie ind, vewrvang ik deze) |
Wirklich innovativ aber war die Einladung, vorbeizukommen und zu staunen, ohne dabei etwas kaufen zu müssen.“
Heute würde das Geschäftsmodell von Alsberg & Co. als Franchise-System bezeichnet. Alsberg hatte das Konzept, vor Ort trugen die jeweiligen Inhaber die volle unternehmerische Verantwortung. In Osnabrück waren es Max Katz, Ludwig Stern und Gustav Falk. Die drei führten das Unternehmen durch die schweren Zeiten des Ersten Weltkriegs, der Inflation und der Weltwirtschaftskrise 1929/30.
Die Nazis begannen nach ihrer Machtübernahme im Januar 1933, jüdische Geschäftsinhaber zu bedrängen. Beim Boykottaufruf am 1. April 1933 zogen SA-Männer vor dem Modekaufhaus von Katz, Stern und Falk auf, war es doch mit 151 Beschäftigten das größte Geschäft in jüdischem Besitz in Osnabrück. Die antisemitische Hetze ließ den Umsatz um 75 Prozent einbrechen. Die drei Eigentümer sahen sich zum Verkauf gezwungen. „Arisierung“ nannten die Nationalsozialisten die Enteignung der Juden. Der Begriff bezieht sich auf eine angebliche „arische Herrenrasse“, zu der die Juden nicht gehörten.
Die Kaufleute Alfred Trieschmann aus Essen und Friedrich Lengermann aus Osnabrück übernahmen das Geschäft an der Großen Straße. Am 20. November 1935 wurde der Kaufvertrag unterzeichnet. Zehn Tage später eröffnete das Modekaufhaus unter dem neuen Namen „L+T“. – Norddeutschlands größtes Mode-Kaufhaus wird 100 Jahre alt: Die besondere Geschichte von L+T
Max (10-4-1876) was getrouwd met Helene Eisenberg. Zijn kregen een dochter Ruth en een zoon Werner. Het gezin emigreert na de overname naar de VS.
12.1 RUTH (1908 in Düsseldorf) woonde bij de machtsovername van Hitler in Bielefeld en was getrouwd met dr. Alfred Holländer, dermatoloog. In 1938 scheidden zij en kwamen onafhankelijk van elkaar naar de VS. In 1945 hertrouwde Ruth in Brookline, Massachusets, met Herbert Stern.
Zij stierf kinderloos, op 17 januari 1999 in Frankfurt.
Bij haar aanvraag voor het Amerikaanse paspoort gaf zij als beroep 'commercial artist' op. Ondanks haar scheiding noemde zij zich toen nog Ruth Hollander.
12.2 WERNER (1914 – 1976). Onbekend of hij trouwde en kinderen en hoe hij in zijn levensonderhoud voorzag.
Bij zijn naturalisatieaanvraag geeft hij op de vraag naar zijn beroep op 'patiënt'.
12.1 RUTH (1908 in Düsseldorf) woonde bij de machtsovername van Hitler in Bielefeld en was getrouwd met dr. Alfred Holländer, dermatoloog. In 1938 scheidden zij en kwamen onafhankelijk van elkaar naar de VS. In 1945 hertrouwde Ruth in Brookline, Massachusets, met Herbert Stern.
Zij stierf kinderloos, op 17 januari 1999 in Frankfurt.
Bij haar aanvraag voor het Amerikaanse paspoort gaf zij als beroep 'commercial artist' op. Ondanks haar scheiding noemde zij zich toen nog Ruth Hollander.
12.2 WERNER (1914 – 1976). Onbekend of hij trouwde en kinderen en hoe hij in zijn levensonderhoud voorzag.
Bij zijn naturalisatieaanvraag geeft hij op de vraag naar zijn beroep op 'patiënt'.
Heeft Max geprobeerd daar een nieuwe start te maken? Er is daarover (bij mij) niets bekend. Hij overlijdt in 1963 in Denver.
Uit het vreemdelingenregister zie ik dat Max maar ook zijn zoon Werner in de jaren twintig en dertig in Zwolle op bezoek zijn geweest bij de familie Danneboom – Katz in Zwolle. Niet vreemd als je bedenkt dat Antoinette (Annie), de dochter van Selma en Eduard Dannebaum-Katz, indertijd op haar Duitslandreis ook zeer vriendelijk bejegend is door oom Max. Er waren hier kennelijk sterke familiebanden. (Merkwaardig evenwel wordt tante Helene niet één keer genoemd in dat resiverslag alsof zij die niet heeft ontmoet.)
Max heeft met zijn twee compagnons Ludwig Stern en Gustav Falk
het filiaal van Alsberg en Co in Osnabrück gekocht en dat fantastisch
uitgebouwd.
Die Gustav Falk was trouwens een aangetrouwde neef: hij was de echtgenoot van Emma Weihl, zus van Emil en Alfred Weihl. Zie hiervoor onder 1.2
Het waren vrienden en hun gezinnen waren ook met elkaar bevriend. Zij woonden bij elkaar om de hoek in de Uhlandstrasse cq de Rhoonstrasse. Dat weten we dan weer uit het reisdagboek van Annie Troostwijk die de Sterns en de Falks ook als familie ervaart.
Des te tragischer is behalve de zakelijke split-up dan ook ook de Auswanderung (emigratie) naar de VS. Het is mij niet bekend hoe het Max en Gustav is vergaan, maar de kleinzoon van Ludwig Stern vertelt het verhaal van zijn grootvader:
bron: Neue Osnabrücker Zeitung OZ van 21 oktober 2011
Würdigung für die Gründer: Ronald Stern (links) und seine Frau Elarie stehen vor der
Erinnerungstafel bei L+T, die auf die Betreiber des vormaligen Kaufhauses
Alsberg hinweist. Sie mussten vor dem NS-Regime fliehen. Heutige Gesellschafter
hatten die Tafel in ihrem Geschäft angebracht: Mark und Dieter Rauschen
(Vierter und Fünfter von links) sowie Mitglieder der Familie Haberland aus
Düsseldorf. Foto: Hermann Pentermann
Ronald Stern beginnt mit der Lebensgeschichte seines Großvaters Ludwig Stern, der bis 1935
Mitinhaber des Kaufhauses Alsberg war. Dann fädelten die
Nationalsozialisten die sogenannte „Arisierung“ ein, und Lengermann und
Trieschmann übernahmen. Die jüdischen Gründer des Geschäfts, das heute L+T
heißt, gerieten bald in Lebensgefahr. Sie konnten gerade noch rechtzeitig in
die USA fliehen.
Zwei Tage
später erzählte Ronald Stern beim Empfang im Rathaus : „Niemand versteckt hier, was damals geschehen
ist.“ Das gelte auch für Mark Rauschen, den jetzigen L+T-Geschäftsführer.
Der hatte die New Yorker eingeladen. Es ging um die
Erfüllung eines Geschäft an der Großen Straße das
Werk der drei Unternehmensgründer Ludwig Stern, Gustav Falk und Max Katz
würdigt. Sie hatten das Textilgeschäft Alsberg 1910 eröffnet und es 1935
aufgeben müssen, weil sie Juden waren.
Als 1933 die Demokratie zerbrach, begann auch das Ende der
Firma Alsberg. Der Hass der Nationalsozialisten auf Juden breitete sich aus.
Wer in ihren Geschäften einkaufte, musste mit Ärger rechnen. Kunden wurden
fotografiert. 1935 gaben Stern, Falk und Katz auf. Sie mussten ihr Kaufhaus für
einen Bruchteil seines Wertes verkaufen. Die Nationalsozialisten sprachen von
„Arisierung“. Davon profitierten Friedrich Lengermann und Alfred Trieschmann:
Sie kamen von Mülheim und Essen nach Osnabrück und übernahmen das Geschäft.
Ludwig Stern, seine
Frau Greta und ihr Sohn Ralph verließen Osnabrück – ebenso wie Gustav Falk und
Max Katz.
Für die Sterns war Berlin die nächste Station. 1939 gelang
es Ludwig Stern, seinem inzwischen 18-jährigen Sohn Ralph die Ausreise nach
England zu ermöglichen.
Im Jahr darauf reisten die Eltern nach New York – kurz bevor
es zu spät war. Die Nationalsozialisten hatten den Juden inzwischen alle Rechte
genommen, und der Massenmord stand kurz bevor. Die Sterns mussten ein Vermögen
aufbringen, um die sogenannte „Reichsfluchtsteuer“ zahlen zu können, die dazu diente,
vermögende jüdische Auswanderer vor ihrer Ausreise auszuplündern. Auch den
Familien Falk und Katz gelang eine von Todesangst begleitete Flucht – ebenfalls
in die USA.
Ronald Stern berichtete, wie sich seine Großeltern mühsam in
Amerika zurechtfanden:
Ludwig Stern als
Hausmeister, Greta als Putzfrau. Später betrieben sie mit ihrem Sohn Ralph ein
Stoffgeschäft. „Sie arbeiteten hart.“
Größere Erfolge wie früher in Osnabrück blieben ihnen aber
verwehrt. Nach dem Krieg kam ein Vergleich mit der Firma L+T zustande, doch
konnte der die Verluste und die bitteren Erfahrungen nicht aufwiegen. Und die
Entschädigungsbehörde lehnte eine Wiedergutmachung ab.
Ralph Stern reiste nach Osnabrück, um in Schulen über die
Diskriminierungen zu erzählen, die er als Jugendlicher erlebt hatte. Doch eine
Versöhnung fiel ihm schwer, wie sein Sohn Ronald berichtete. Das zeigte sich
auch im Familienalltag in New York: „Bei uns zu Hause gab es keine deutschen
Produkte. Als ich mir dann einen Volkswagen kaufte, war mein Vater entsetzt.“
Die deutsche Sprache
blieb Ronald fremd. Er wurde Polizist und Rettungssanitäter.
Mittlerweile
ist Ronald Stern 56 Jahre alt. Und nun lernte er die Osnabrückerin Maria
Nordmann kennen, die einst bei Alsberg gearbeitet hat, inzwischen 100 Jahre alt
ist und sich noch lebhaft an seinen Großvater erinnert. Ebenfalls bewegend: die
Begegnung mit Helga Kleina, der Tochter der Erzieherin seines Vaters.
Beim Empfang im Friedenssaal des Rathauses legte
Bürgermeisterin Karin Jabs-Kiesler ihre auf Deutsch verfasste Rede beiseite und
sprach das amerikanische Ehepaar auf Englisch an – aus der offiziellen
Begegnung wurde eine persönliche: „Ich wünsche Ihnen von Herzen, dass Sie diese
Tage in Osnabrück nicht nur als schmerzlich erleben, sondern die Stadt auch mit
einer gewissen Zuversicht verlassen können.“
Das ist geschehen. Ronald Stern sagte der Autorin Martina Sellmeyer
(„Stationen auf dem Weg nach Auschwitz“) und dem Historiker Joachim Castan, ihm
komme es jetzt so vor, als würden sein verstorbener Vater und seine Großeltern
zu ihm herüberlächeln. “
Kennelijk waren er geen nakomelingen van Max Matz die de eer te beurt konden vallen bij deze verzoeningsbijeenkomst aanwezig te zijn.
zoon Ralph (Heinz Günther!) en kleinzoon Ronald Stern |
PS In het dagboek van Annie Troostwijk is sprake van zoon Heinz Günter (1921). Om begrijpelijke redenen heeft die zich bij zijn emigratie naar Engeland (zie hierboven) een andere naam gekozen: Ralph.
Isedor heeft niet lang mogen leven en ligt ongetwijfeld begraven op de fraai gelegen Joodse begraafplaats tussen Vacha en Völkershausen.
14. SELMA (12.4.1882 - 12.4.1976)
(Informatie heb ik merendeels ontleend aan de website Joods Zwolle)
Selma en Eduard kregen drie kinderen: Antoinette (Annie), Siegfried Jacob (jong gestorven) en Jacob Karel.
Eduard Danneboom |
In mei 1942 vierden Eduard Danneboom en zijn vrouw hun veertigjarige huwelijk. Van vrienden en buren kregen zij een boekje met foto's en gelukswensen. Dit boekje wordt bewaard in het Historisch Centrum Overijssel.
Selma heeft de oorlog overleefd door onder te duiken. Haar man Eduard Danneboom, is vermoord, omgekomen in Westerbork, en ligt begraven in Zwolle op de joodse begraafplaats.
14.1 Antoinette Troostwijk - Danneboom en haar man Herman Troostwijk zitten centraal op de foto.
14.2 Jacob Karel staand is Antoinettes broer.
14.1.1 Edith is de oudste dochter, met de viool.
14.1.2 Janny zit rechts meisje naast haar vader..
Eduard Danneboom had een handel in huiden, vodden, gbruikte metalen aan de Deventerstraat (nu: Van Karnebeekstraat), samen met een compagnon Meijer Kan. Na de oorlog verhuurde Selma Danneboom het zakenpand aan de van Karnebeekstraat aan Meijer Kan en noemde de zaak aanvankelijk 'Firma Kan en Danneboom'.
Later kocht de heer Kan de zaak van mevrouw Danneboom en heeft er jaren lang een foto van Eduard Danneboom in het kantoor gestaan.
Selma was een bijzondere vrouw die ondanks haar vreselijke ervaringen en grote verdriet altijd vriendelijk gebleven is. Zij stierf op 12.4.1976 op 94-jarige
leeftijd.
Selma was een bijzondere vrouw die ondanks haar vreselijke ervaringen en grote verdriet altijd vriendelijk gebleven is. Zij stierf op 12.4.1976 op 94-jarige
leeftijd.
Deventerstraat (nu: Van Karnebeekstraat), de eerste woning |
Groenweg 25, (derde?) woning van Selma en Alfred na 1932 |
Ik hoop hier het verhaal van Gerrit Schaafsma die dit gezin in kaart brengt, in te voegen.
(Ben benieuwd wie er op de foto staan in het witte lijstje op het dressoir.)
LITERATUUR:
- KATAG, 75 Jahre KATAG, Szenen einer Unternehmensgeschichte, 1998
- Kleinert, Beate und Wolfgang Prinz, Namen und Schicksale der Juden Kassels 1933 - 1945, 1982
- Martina Kliner-Lintzen und Siegfried Pape, "... vergessen kann man dasz nicht"Wittener Jüdinnen und Juden unter dem Nationalsozialismus, 1991
- Heinz Liepmann, Het vaderland, 1934 (vertaling uit het Duits door P. Voogd)
- Anja Listmann, Beinahe vergessen. Jüdisches Leben in Bad Salzschlirf, z.j
- Gudrun Mitschke-Buchholz, Gedenkbuch für die Opfer der nationalsozialstrischen Gewaltherrschaft in Detmold, 2001
- Hand Nothnagel, (Hg.), Jüden in Südthüringen geschützt und gejagt. Band 5 Jüdische Gemeinden in der Vorderrhön, 1999
- Hans Nothnagel, (Hg.), Jüden in Südthüringen geschützt und gejagt. Band 6 Über jüdisches Leben im mittleren Werra- und Rennsteggebiet, 1999
- Joachim Meynert and GFriedhelm Schäffer, Die Juden in der Stadt Bielefeld während der Zeit des Nationalsozialismus, 1983
- Monnika Minninger (Hg.), Aus einer Hochburg des Reformjudentums. Quellensammlung zum Bielefelder Judentum des 19. und 20. Jahrhunderts, 2006
- Monika Minninger, Joachim Meynert und Friedhelm Schäffer, Antisemitisch Vervolgte registriert in Bielefeld 1933-45, 1985
- Frank Werner, Schaumburger Nationalsozialisten. Täter, Komplizen, Profiteure, 2010
- David Stibbe en Jaap Hagedoorn, Herinneringsboek Joods Zwolle 1940 - 1945, 1995
- L + T Lengermann + Trieschmann, 100 Jahre, 2010