donderdag 8 mei 2025

COENRAAD DIJKSTRA stierf in KZ Husum-Schwesing. Hij was toen 20 jaar.


 Op 4 mei poetste ik de 14 Stolpersteine in mijn straat, de Venestraat, en daarnaast 'extra' de Stolpersteine voor Hedwig Rothschild-Bier in de Oosterstraat en de twee stenen voor Meta en Sariena Palm in de Terborchstraat.  Tot ze glimmen en opvallen. Ik zet er dan een lichtje bij en markeer de plek met een of twee witte rozen.

De laatste twee jaar poetst de Lionsclub sommige Stolpersteine; in de Venestraat is dat ongeveer de helft en in de Oosterstraat en Terborchstraat komt de club niet. Waarom eigenlijk zo selectief?

Willem Lengton
Toen ik op 4 mei jl. na de 2 minuten stilte nog even ging kijken of alles er nog goed bijlag (want -ergernis- stationgangers en studenten die hier wonen fietsen bij voorkeur hele stukken over het trottoir en dan gaat er van alles mis), - viel mij in dat ook de nagedachtenis van de in WO II vermoorde niet-joden uit onze straat geëerd zou moeten worden. Coenraad Dijkstra van nummer 14 en Willem Lengton die zijn jeugd doorbracht in de Venestraat op nr. 27. 

Beiden zijn zonder aarzeling te zien als Zwolse helden, al woonde Willem al niet meer in de Venestraat (maar in Soest) toen hij op 14 april 1944 op de Waasdorpervlakte door de SS werd vermoord.  Op het internet zijn veel details te lezen over zijn verzetswerk (Wikipedia:  nl.m.wikipedia.org). Hij werd 27 jaar.

begraafplaats in de duinen van Bloemendaal 

Met Coenraad Dijkstra voel ik een des te sterkere band, omdat hij in het huis woonde waar ik al zoveel jaar woon. Hij at, sliep, werkte in dezelfde kamers, liep over dezelfde trappen en verpoosde in dezelfde tuin. Over hem heb ik eerder al geschreven op deze blog. Daar voeg ik nu aan toe het verslag van ons bezoek aan het Aussenlager (buitenkamp) van Neuengamme waar Coenraad verbleef: Husum-Schwesing

Het kamp dat niet lang heeft bestaan en met name bedoeld was als huisvesting voor de (Nederlandse)  dwangarbeiders die aan de nabijgeloegen kust verdedigingswerken (de zgn. Friesenwal)  moesten graven/bouwen, ligt er prachtig gestileerd bij. Van één oorspronkelijk bouwwerk, de keuken, rest een onttakelde ruïne: als een blijvende aanklacht.

de schoorstenen van de keuken (en toch permanente honger)

 In het kamp zijn 13 nationaliteiten 'vertegenwoordigd'. De grootste groep bestaat uit Nederlanders, onder wie 568 Puttenaren. De bewoners/arbeiders in dit kamp stierven als ratten, aan ondervoeding en uitputting. Dagelijks moesten 12 kilometers heen en na 12 uur harde lichamelijke arbeid weer terug worden gelopen van het kamp naar het werk, zonder eten en drinken. Het was bovendien koud in de slechts korte periode dat Coenraad het daar uithield. In het kamp waren geen faciliteiten, laat staan verwarming en spaarzaam, minderwaardig voedsel. 

Op twee manieren wordt Coenraad hier genoemd. Bij de entree op verzamelplateaux en achterin het kamp waar een kunstenaar op corten stalen zuilen de namen heeft gebrand van de hier vermoorde dwangarbeiders.


kunstwerk met de namen 


 

 




 


 








Daarna hebben wij de begraafplaats bezocht waar de slachtoffers van dit wrede regiem door toedoen van een bewogen geestelijke ordentelijk begraven zijn, in plaats van te worden gedumpt in een massagraf. 
En op die begraafplaats troffen we een informatief verklarend monument met ook daarop de naam van Coenraad Dijkstra: op een pagina van de administratie van het kamp of de begraafplaats staat Coenraads naam op de zevende regel. 

begraafplaats Ostfriesland in Husum

 
zie de zevende regel 


Zijn ouders hebben er later voor gezorgd dat Coenraads stoffelijk overschot hier ontgraven is en herbegraven in Loenen op de erebegraafplaats. Er resteert deze foto van zijn zus Geertje (Stoker-Dijkstra) genomen op 4 mei 2006 die haar broer meer dan 60 jaar later eer bewijst door hier te zijn. 

Geertje (Stoker - Dijkstra) op de erebegraafplaats Loenen 


En bijzonder detail is overigens dat ook Jan Stoker, de verloofde (en later echtgenoot) van Geertje werd gearresteerd  toen Coenraad opgebracht werd naar het NSB-clubhuis in de Bloemendaalstraat door landwacht Kleveringa uit de nabijgelegen Tuinstraat. Maar Jan had de pose van schooljongen aangenomen. Hij liep dan ook steeds in een korte broek. Deze jeugdige verschijning heeft hem gepardonneerd, terwijl ook hij toch actief deelnam aan het verzet. Geertje en vader Dijkstra zijn trouwens ook van huis opgehaald en verhoord in Arnhem, maar na één of twee dagen zijn zij toch huiswaarts gestuurd.

Na de oorlog hebben de Dijkstras lang in onzekerheid verkeerd omtrent het lot van Coenraad. Daarvan getuigt een geadverteerd verzoek om inlichtingen. 




De kunsthandel en lijstenmakerij van vader Dijkstra aan de Vischmarkt heeft het niet gered. De verhuizing naar de Venestraat met de ruime kelders bood het voordeel dat hij nog steeds opdrachten kon aannemen voor zijn lijstenmakerij terwijl hij full time in dienst trad bij de gemeente Zwolle. Hij schreef in een ongeëvenaard fraai handschrift rapportages voor de Sociale Dienst.
Van iemand die in de jaren zestig op kamers bij het echtpaar Dijkstra heeft gewoond, weet ik hoezeer zij hun verdriet over het noodlot van Coenraad iedere dag bij zich hadden. 













zaterdag 30 maart 2024

OSKAR NIEDTMANN, uit HAMBURG, sneuvelde met Pasen 1917 bij ARRAS (Heninel)




Het gaat hier om de Eerste Wereldoorlog waaromtrent ik practisch levenslang een fascinatie heb onderhouden, sprongsgewijs en met tussenposen, tot vandaag. 
Zo trof ik hoelang geleden weet ik niet meer, maar meer dan 10 jaar op E-bay een trommel met post die Oskar Niedtmann (voluit: Wilhelm Ernst Oskar Niedtmann) van het front in Frankrijk en België naar huis gestuurd had en die zijn zusje zorgvuldig had bewaard, de honderden ansichten gebundeld in ansichtverzamelalbumpjes en de brieven ingebonden in cahiers. 
Oskar werd geboren 27 maart 1896 in Hamburg en was dus 18 jaar toen hij zich vrijwillig meldde dan wel werd opgeroepen, in elk geval werd ingelijfd. Hij maakte deel uit van de 12de compagnie, behorend tot het IIIde bataljon van het Reserve Infanterie Regiment Nr. 84, onderdeel van de 18de Reserve Infanterie Divisie, meest met manschappen uit Bremen en Hamburg en omliggende steden en dorpen.
 
Oskars jongere zusje Martha Niedtmann  heeft alles wat in potlood door Oskar was geschreven overgetrokken met pen en inkt. Met alles wat ik weet weet ik ook zoveel niet. Mogelijk leidt het volgende verhaal over Oskar er toe dat een lezer het geschrevene wil aanvullen of desnoods corrigeren. Zegt de naam Niedtmann uit Hamburg één uwer iets? Is het andere zusje Alma Niedtmann getrouwd (geëmigreerd?) en met wie dan? 


Oskar is gesneuveld op Pinkstermaandag 1917, niet ver van Heninel (ten zuiden van Arras), toen hij een voorpost bemande ter verdediging van de Hindenburg Linie (voor de Duitsers: Siegfried Linien) en de Britten een grootscheepse aanval deden op deze stellingen. De sector die door Oskars regiment verdedigd werd, werd aangevallen door de Britse 21ste Divisie, inzonderheid het 1.East Yorks batallion.

Oskars laatste kaart is van 3 april 1917 uit Roulers; van daaruit is het regiment vertrokken naar de regio ten zuiden van Arras. 
In de Duitse literatuur heten deze gevechten de Osterschlacht. De Engelsen spreken eenvoudig van the Battle of Arras
Ik zoek met name een verslag van deze gevechten. De Duitse regimentsgeschiedenis en het onlangs verschenen To do the work of men (Derek Clayton), een soort divisiegeschiedenis van de Engelse 21ste Divisie, zeggen niet zoveel.

Ik heb maar een deel van Oskars brieven. Niet de brieven van vóór juni 1915 en ook niet de brieven van augustus 1916 tot april 1917. Waar zouden die gebleven kunnen zijn?

Oskars lichaam cq zijn stoffelijke resten zijn voor zover geregistreerd, niet gevonden. Hij heeft dus ook geen gekend graf. Of hij begraven is in een kameradengraf, is ook niet bekend.  Zijn dood is in mei 1917 in de burgerlijke stand van Hamburg wel vastgelegd. Hij is dus niet zomaar vermist, maar op een of andere manier is vastgesteld kunnen worden dat hij is gesneuveld. Is zijn zgn. Erkennungsmarke wel 'veilig gesteld'? Of later gevonden en in een collectors verzameling terecht gekomen?   

EN FRANCAIS

Il s'agit de la Première Guerre mondiale, qui m'a fasciné pratiquement toute ma vie, à pas de géant, jusqu'à aujourd'hui.

Par exemple, je ne me souviens pas de combien de temps, mais il y a plus de 10 ans, j'ai trouvé sur E-bay un tambour avec du courrier qu' Oskar Niedtmann (en entier : Wilhelm Ernst Oskar Niedtmann) avait envoyé du front en France et en Belgique et que sa sœur avait soigneusement conservé, les centaines de cartes postales regroupées dans des albums de collection de cartes postales et les lettres reliées dans des cahiers.

Oskar est né le 27 mars 1896 à Hambourg et avait donc 18 ans lorsqu'il s'est porté volontaire ou a été appelé, ou du moins conscrit. Il faisait partie de la 12e compagnie, appartenant au IIIe bataillon du régiment d'infanterie de réserve n° 84, faisant partie de la 18e division d'infanterie de réserve, principalement avec des hommes de Brême et de Hambourg et des villes et villages environnants.

 La sœur cadette d'Oskar, Martha Niedtmann, a retracé tout ce qui avait été écrit au crayon par Oskar avec une plume et de l'encre. Avec tout ce que je sais, je ne sais pas grand-chose. Il est possible que l'histoire suivante sur Oskar amène un lecteur à vouloir compléter ou corriger ce qui a été écrit. Le nom Niedtmann de Hambourg vous dit quelque chose ? L'autre sœur Alma Niedtmann est-elle mariée (émigrée ?) et avec qui ?

 Oskar a été tué le lundi de Pentecôte 1917, non loin d'Heninel (au sud d'Arras), alors qu'il occupait un avant-poste pour défendre la ligne Hindenburg (pour les Allemands : Siegfried Linien) et que les Britanniques ont lancé une attaque à grande échelle sur ces positions. Le secteur défendu par le régiment d'Oskar est attaqué par la 21e division britannique, en particulier le 1er bataillon d'East York.

 La dernière carte d'Oskar est datée du 3 avril 1917 de Roulers ; de là, le régiment partit pour la région au sud d'Arras.

Dans la littérature allemande, ces batailles sont appelées l'Osterschlacht. Les Anglais parlent simplement de la bataille d'Arras.

Trois questions

a. En particulier, je cherche un rapport sur ces combats. L'histoire régimentaire allemande et le récent To do the work of men (Derek Clayton), une sorte d'histoire divisionnaire de la 21e division britannique, ne disent pas grand-chose.

b. Je n'ai qu'une partie des lettres d'Oskar. Pas les lettres d'avant juin 1915 et pas les lettres d'août 1916 à avril 1917. Où auraient-ils pu aller ?

 c. Le corps d'Oskar ou ses restes n'ont pas été retrouvés pour autant qu'ils aient été enregistrés. Il n'a donc pas de tombe connue. On ne sait pas non plus s'il a été enterré dans la tombe d'un camarade.  Sa mort a été enregistrée au registre civil de Hambourg en mai 1917. Il n'a donc pas simplement disparu, mais d'une manière ou d'une autre, il a pu être déterminé qu'il avait été tué. Est-ce que son soi-disant. Erkennungsmarke 'sécurisé' ? Ou l'a-t-il trouvé plus tard et s'est-il retrouvé dans la collection d'un collectionneur ?

apriemersma@gmail.com +31(0)622168176

IM DEUTSCH  

 Hier geht es um den Ersten Weltkrieg, der mich praktisch mein ganzes Leben lang fasziniert hat, in großen Sprüngen, bis heute.

Ich weiß nicht mehr, wie lange es her ist, aber vor mehr als 10 Jahren fand ich auf E-Bay eine Trommel mit Post, die Oskar Niedtmann (vollständig: Wilhelm Ernst Oskar Niedtmann) von der Front in Frankreich und Belgien nach Hause geschickt hatte und die seine Schwester sorgfältig aufbewahrt hatte, die Hunderte von Postkarten, die in Postkarten-Sammelalben gebündelt und die Briefe in Cahiers gebunden waren.

Oskar wurde am 27. März 1896 in Hamburg geboren und war damit 18 Jahre alt, als er sich freiwillig meldete oder einberufen oder zumindest eingezogen wurde. Er gehörte zur 12. Kompanie, gehörte zum III. Bataillon des Reserve-Infanterie-Regiments Nr. 84, Teil der 18. Reserve-Infanterie-Division, hauptsächlich mit Männern aus Bremen und Hamburg und den umliegenden Städten und Dörfern.

 Oskars jüngere Schwester Martha Niedtmann zeichnete alles, was Oskar mit Bleistift schrieb, mit Feder und Tinte nach. Nach allem, was ich weiß, weiß ich nicht viel. Es ist möglich, dass die folgende Geschichte über Oskar einen Leser dazu bringt, das Geschriebene ergänzen oder korrigieren zu wollen. Sagt Ihnen der Name Niedtmann aus Hamburg etwas? Ist die andere Schwester Alma Niedtmann verheiratet (emigriert?) und mit wem?

Oskar wurde am Pfingstmontag 1917 unweit von Heninel (südlich von Arras) getötet, als er einen Vorposten zur Verteidigung der Hindenburglinie (für die Deutschen: Siegfriedlinien) besetzte und die Briten einen groß angelegten Angriff auf diese Stellungen unternahmen. Der von Oskars Regiment verteidigte Sektor wurde von der britischen 21. Division, insbesondere dem 1. East York Bataillon, angegriffen.

 Oskars letzte Karte ist auf den 3. April 1917 von Roulers datiert; von dort aus brach das Regiment in die Region südlich von Arras auf.

In der deutschen Literatur werden diese Schlachten als Osterschlacht bezeichnet. Die Engländer sprechen einfach von der Schlacht von Arras.

Drei Fragen

a. Insbesondere suche ich nach einem Bericht über diese Kämpfe. Die deutsche Regimentsgeschichte und das kürzlich erschienene To do the work of men (Derek Clayton), eine Art Divisionsgeschichte der britischen 21. Division, sagen nicht viel aus.

b. Ich habe nur einen Teil von Oskars Briefen. Nicht die Briefe von vor Juni 1915 und nicht die Briefe von August 1916 bis April 1917. Wo könnten sie hingegangen sein?

 c. Oskars Leiche oder seine sterblichen Überreste wurden bisher nicht gefunden. Er hat also kein bekanntes Grab. Es ist auch nicht bekannt, ob er im Grab eines Kameraden begraben wurde.  Sein Tod wurde im Mai 1917 in das Hamburger Standesamt eingetragen. Er ist also nicht einfach verschwunden, sondern irgendwie konnte festgestellt werden, dass er getötet wurde. Ist sein sogenannter. Erkennungsmarke "gesichert"? Oder hat es es später gefunden und ist in einer Sammlersammlung gelandet? 

apriemersma@gmail.com +31(0)622168176



woensdag 3 mei 2023

JACOB ROTHSCHILD EN HEDWIG BIER


EEN STOLPERSTEIN VOOR HEDWIG ROTHSCHILD - BIER

In het Herinneringsboek Joods Zwolle 1940 – 1945, uitgegeven door de Nederlands-Israelietisch Gemeente Zwolle 1995, is een tabel opgenomen waaruit blijkt dat er op 1 januari 1940 805 joodse Zwollenaren waren geteld, waarvan 121 ‘buitenlands’.
Van die 805 medeburgers zijn er 499 vermoord. Van hen waren er 89 van buitenlandse afkomst. Het overgrote merendeel van de ‘Buitenlandsen’ was uit Duitsland gevlucht voor de repressie van het Hitler-regiem.



In 2013 is in Zwolle de stichting Zwolse Stolpersteine opgericht die zich ten doel stelt elk van de vermoorde joodse medeburgers blijvend te gedenken met een (in de Nederlandse vertaling)
struikelsteen in het trottoir voor het huis waar elk van hen het laatst vrijwillig heeft gewoond. 
Stolpersteine zijn door beeldend kunstenaar Gunter Demnich uitgedachte vierkante stenen gedekt met een messingplaatje waarin naam, leeftijd en de plaats van de moorddadige dood zijn gegraveerd.
De stichting probeert zo goed mogelijk de levensfeiten van de vermoorde medeburgers te achterhalen in de vorm van een korte biografie.

Zo drong de vraag zich op Wie zijn Jacob Rothschild en Hedwig Bier, pagina 54 van het Herdenkingsboek.

Hedwig is op 27 november 1885 geboren in Keulen. De familie Bier woonden al generaties lang in Keulen, blijkt bijvoorbeeld op de oude joodse begraafplaats. Hedwigs ouders David Bier en Jettha Wasserman hadden volgens de ene bron zes en volgens een andere 10 kinderen. Met haar broer Julius Bier, diens vrouw Berthe Lewin en hun kinderen die in 1933 uit Keulen naar Amsterdam waren vertrokken, heeft Hedwig steeds een warm contact gehouden. Toen Hedwig nog met haar man Jakob Rothschild in Gronau woonde en later in Zwolle, logeerden nichten en neven graag bij oom Jakob en tante Hedwig.

Jakob handelde in vee en vlees en was daarmee succesvol. Het kinderloze echtpaar bewoonden een comfortabele (in de oorlog verwoeste) woning aan de Polenstrasse in Gronau.



Zij ontvluchtten in 1933 het dreigend onheil van hun ‘Ausbürgerung’ in Duitsland en regelden hun vertrek naar Nederland, naar Zwolle. Aanvankelijk woonden zij in de Voorstraat, verhuisden naar de Elbertstraat 10 en konden later het huis aan de Oosterstraat 8 huren dat zij in juni 1939 kochten van een leraar in Haarlem. 


Nota bene, deze huizen in de Oosterstraat waren in de jaren 30, 40 geenszins wit. Het huis met de twee fietsen hierboven en hieronder het meest linkse huis met het drieluik boograam.


raam van nummer 8


Jakob en Hedwig moeten niet onbemiddeld zijn geweest gezien het aantal jaren dat zij hier rentenierden. Inkomsten hadden zij van pensiongasten. Zo woonde de uit Den Haag overgekomen godsdienstleraar Nathan van Zwaanenburgh, in dienst van de joodse gemeente, tot zijn trouwen met Jenny Hirsch bij Jakob en Hedwig in. Hoewel (voor mij) niet herkenbaar zouden Jakob en/of Hedwig op een foto kunnen staan van het huwelijksdiner van Nathan en Jenny. Van de meeste disgenoten is bekend wie zij zijn, familieleden van Jenny, van enkele niet. (foto gepubliceerd op het internet, afkomstig uit archief van J. Bodenheimer-Hirsch).  


Hedwig is door de Zwolse politie gearresteerd en op 19 november 1942 op transport gesteld naar Westerbork vanwaar zij werd gedeporteerd naar Auschwitz. Op 15 december 1942 werd zij daar vermoord. Deze omstandigheden waren des te wreder als men bedenkt dat Jakob bij de arrestatie van Hedwig zwaar ziek was, en op 21 november 1942 aan een hartstilstand is overleden. Van hem is geen foto overgeleverd.






De Stolperstein voor Hedwig is op 22 maart 2017onthuld door haar achterneef Jitschak Bier, zoon van David Bier, kleinzoon van Hedwigs broer Julius Bier, en zijn vrouw Yael, die daarvoor waren overgekomen uit Israel. Yael heeft in haar hand de zilveren beker met het monogram JR van Jakob Rothschild die op miraculeuze wijze als erfstuk is overgeleverd en die zij voor deze gelegenheid meegenomen heeft ter ere van deze onthulling.

Yitschaks oom Max (Meir) Bier, als kind regelmatig gelogeerd in de Oosterstraat,  is kort geleden op hoge leeftijd in zijn woonplaats in Israel overleden. Hij woonde in het joods bejaardenoord Beth Juliana niet ver van Tel Aviv en sprak vlekkeloos Nederlands. Nadat hij Bergen Belsen had overleefd en in Nederland werd opgeleid als pionier in Palestina, vertrok hij op zijn 15de (illegaal) naar dat land. Het heeft hem zeer gespeten dat hij niet meer in staat was de onthulling van de Stolperstein voor zijn geliefde tante te onthullen maar had nog wel enkele woorden ter herdenking meegegeven die door Yael daadwerkelijk zijn uitgesproken.

Over David Bier, Yitschaks vader kom ik nog te spreken. Hij was actief in het verzet in de Achterhoek en maakte deel uit de verzetsgroep De Bark en is na de oorlog een paar maal naar de Achterhoek teruggekomen om zijn onderduikadressen te bezoeken en degenen die hem de gelegenheid gegeven hadden zich te verschuilen, te bedanken en om een reünie van de Barkianen bij te wonen.

De Rothschilds uit Gronau.

Jakob was het zesde kind van Philipp Rothschild en Jeanette Weinberg. Zijn zus Rosalie was al eerder naar Nederland gekomen en woonde in Boertange. Rosalies dochter Rosetta was getrouwd met de Zwollenaar Jacob de Leeuwe, handelsreiziger van beroep. Zij woonden nog geen 100 meter van tante Hedwig en Jakob op het adres Hertenstraat 1 tot zij in 1940 naar Utrecht verhuisden.

Jakob had ook nog een jongere broer Michael Moritz Rothschild die zich al in 1920 in Zwolle vestigde en met zijn compagnon Louis Keizer aan de Nieuwe Markt een rijwielgrossierderij had. Zij verplaatsten hun zaak in 1928 naar Utrecht. Mogelijk was Moritz of Rosalie nog wel de wegbereider in Zwolle voor |Jakob en Hedwig in 1933.


WORDT VERVOLGD




dinsdag 9 april 2019

DE FAMILIE DE RIE

DE FAMILIE DE RIE

Frans de Rie


Eigenlijk woonde Han Jonker maar heel kort in de Venestraat, voor de oorlog. Hij had ‘hotelschef’ als zijn beroep opgegeven en hij woonde in op kamers bij de familie Pas op nummer 7, vlak vóór de oorlog. Hij had gevaren, als hofmeester, en dat gaf een band, zo leek het. Maar het liep anders toen Frans de Rie en Han elkaar tegen het lijf liepen bij hotel Konijnenbult in Vorden, jaren later. 
Han was daar inderdaad ook hotelchef en Frans was er chef-kok. Frans verheugde zich in het naastgelegen kasteel te gaan wonen. Frans als heuse kasteelheer! 
Maar die twee kregen onenigheid over de fooienpot en Frans voelde zich bestolen toen hem duidelijk werd dat de kinderen van Jonker de fooien in hun spaarpot kregen, in plaats van het personeel die de fooien als blijk voor hun dienstverlening had ontvangen.  Dat stond het rechtvaardigheidsgevoel van Frans niet toe en hij pakte zijn biezen om een eigen zaak, een snackbar later gecombineerd met een slijterij, te beginnen in Coevorden.



Frans de Rie woonde als kind in de Zuiderkerkstraat op nummer 26. Geboren op de drempel van de oorlog in maart 1940 in Leiden herinnert hij zich uit zijn eerste jaren  vooral enkele dramatische oorlogsbeelden van indrukwekkend marcherende soldaten en ook haarscherp de parachutisten in de Slag om Arnhem. Hij woonde daar toen in de buurt.
Toen het gezin, met zus Marian, in 1955 naar Venestraat 20 verhuisde, naar het huis van Klinkert die tegelijkertijd omgekeerd naar Zuiderkerkstraat 26 verkaste, was Frans al bijna het huis uit. Hij bezocht de Ambachtsschool in Deventer omdat de school aan de Hortensiastraat geen vakopleiding voor koks had.
Frans memoreert ene Klaas Neerken uit Bellingwolde (?), die inwoonde bij de familie Bos op nummer 16. Was hij daarmee bevriend? Is deze Klaas dezelfde als de zoon van de dominee uit Dedemsvaart (over wiens gezin en dus ook over Klaas (1929) op het internet een beschrijving is te vinden met foto.) en die leraar klassieke talen werd en dus naar een gymnasium zal zijn schoolgegaan?






Amper geslaagd ging hij varen als koksjongen. Later klom hij op tot koksmaat, bakker/slager, kok en chef-kok. Hij maakte reizen naar vooral Zuid-Amerika, maar ook de Filippijnen.
Hij haalt een dramatisch moment aan boord op, in alle rust zittend op zijn kooi. Tot een maat hem komt roepen om bij "die ouwe" te komen. Uit zijn handen ontvangt hij het telegram dat Pa de Rie op 51-jarige leeftijd in zijn slaap is overleden. Hij had het aan zijn hart en was ongezond zwaarlijvig, maar dit had Frans niet zien aankomen en hij was er absoluut niet op voorbereid. Ver van een haven was het uitgesloten dat hij de begrafenis zou kunnen bijwonen.
Frans noemt zichzelf best wel niet zo'n mak schaap. Met zijn moeder kon hij het niet vinden, maar Pa de Rie was wel echt zijn Pa, nog.
Hij was een aangenomen kind en biologisch geen familie. Met zijn moeder en zus Marian had hij al gauw geen enkel contact meer. Des te begrijpelijker als je bedenkt dat hij grote zeereizen maakte.
Toevalligerwijs (?) was hij de laatste keer tussen twee reizen nog op een hol naar Zwolle gekomen. Het was een afscheid van zijn vader, bleek achteraf.


Hij haalt herinneringen op aan het Libertyschip waarmee hij naar Montevideo voer. Soms alleen met vracht, maar ook met half vracht en vijftig passagiers. Bijna tien jaar was hij zo onderweg. Ik moet toch nog eens vragen voor welke rederijen en op welke schepen hij voer. Nievelt en Goudriaan?

Toen hij verliefd werd en verkering kreeg, ging een nieuw leven aan de wal trekken. Maar eerst werd hij in een fraai verhaal in een zwarte limousine met chauffeur van huis gehaald en afgeleverd bij Verolme om even later -na het tekenen van een contract- afgezet te worden op het REM-eiland. Ook daar was hij de chef-kok. Die pret heeft maar een jaar (1964)  geduurd, maar was de moeite waard. Hoe de autoriteiten het eiland enterden om de apparatuur het zwijgen op te leggen, vertelt Frans aanschouwelijk in een smeuïg verhaal.




de draadvleugelboot waarover Frans kon beschikken voor het transport met de wal en de bevoorrading

Wikipdia: in 1963 werd de Reclame Exploitatie Maatschappij (REM) gesticht. De voornaamste aandeelhouder was de Rotterdamse scheepsbouwer Cornelis Verolme. Andere aandeelhouders waren Reinder ZwolsmanPieter Schelte HeeremaSidney van den Bergh en de bank Teixeira de Mattos. De REM wilde commerciële radio- en televisie-uitzendingen verzorgen. Omdat de Nederlandse wetgeving dit niet toestond zouden de uitzendingen geschieden vanaf een locatie juist buiten de territoriale wateren (6 mijl uit de kust van Noordwijk). 


Die lange man achteraan is Frans als ik me niet vergis, onderdeel van de samengestroomde bemanning van het REM-eiland om de eerste uitzending TV Noordzee life bij te wonen.
Enfin, met zijn horecaopleiding en -ervaring had hij genoeg mogelijkheden om aan de wal een tweede leven te beginnen. Na de Konijnenbult in Vorden en de snackbars in Coevorden heeft hij 'van alles' gedaan. Hij werkte voor de politie en later voor Albert Heijn op het distributiecentrum. En nog steeds is hij actief. Als taxichauffeur rijdt hij onder andere met dove kinderen die het speciaal onderwijs in Zwolle bezoeken. Op die manier komt hij onder de mensen.
En dankzij al die avonturen zit hij vol verhalen.

Wat weet hij van Gijsbertus (G.J.A.) de Rie? Welnu, die komt uit Rotterdam. Althans daar is hij geboren. In in 1930 is getrouwd met Maria Helena Johanna Waelbers, wier vader een metaalfabriek(je) in Ruinerwold had. Na diens dood heeft Gijsbertus een poosje de metaalfabriek gerund tot zijn zwager oud en wijs genoeg was om het over te nemen. Die fabriek bestaat overigens nog steeds en draagt ook nog altijd de naam Metaalindustrie Waelbers B.V., gevestigd aan de Hoge Akkers, in 1921 opgericht als "Eerste Nederlandse Spatbordenfabriek".

In de tijd dat Frans nog thuis was, was Gijsbertus de chef van Vroom en Dreesman, aan het Koningsplein / Diezerstraat..





.Hij was een 'strenge maar rechtvaardige' man, met grote mensenkennis en veel sociale vaardigheden. "Een echte directeur", volgens Frans. De familie was zéér katholiek. 

Van de volgende fase weet Frans eigenlijk geen details. Dat is de fase waarin pal na de bevrijding in mei 1945 G.J.A. de Rie benaderd wordt om aan het roer te gaan staan van de prompt stuurloze NV  Klinkert en Co. De Duitse bazen verdwenen met de komst van de gealliëerden op slag, en de oorspronkelijke eigenaar én fungerend directeur Jan Klinkert en aanvankelijk trouwens ook broer Hendrik waren gearresteerd wegens vergaande collaboratie (waarvan Hendrik later werd vrijgesproken).
Onder leiding van De Rie is de productie van de lak- en verffabriek uit de Hertenstraat naar de fabriek in Wapenveld verhuisd?
Mij is niet duidelijk hoe het nu precies gegaan is. Is er nog sprake van een intermezzo waarin De Rie voor eigen rekening een eigen zaak heeft? Zie onderstaand excerpt van een Kamer van Koophandel dossier. Of was dit een 'lege' onderneming, opgericht in november 1945, die hij direct zou kunnen activeren als hij zonder werk zou komen. Mogelijk was hij er in november 1945 niet zeker van of hij ook voor de nieuwe eigenaar Smits en Co aan de slag zou kunnen.






In elk geval is hij later tot zijn plotselinge dood de leidinggevende directeur in Wapenveld onder de nieuwe eigenaar Smits en Co, terwijl hij in de Venestraat op nummer 20 blijft wonen.



met ingang van 22 mei 1945 wordt G.J.A. de Rie benoemd


Ik vond een krantenknipsel waarin De Rie deze fabriek ook werkelijk representeert bij het zoveel jaar bestaan van Smits en Co.


Het Parool 5 november 1954


Frans weet bijna zeker dat De Rie en Klinkert na de oorlog elkaar niet opzochten, en zeker geen vriendschappelijke betrekkingen onderhielden. Zelf heeft hij de heer en mevrouw Klinkerrt dan ook nooit ontmoet. Hij weet nog wel hoe de familie het huis van de Klinkerts aantroffen. Frans beschrijft het pand als een vreugdeloos, sombere, donker negentiendeeeuws stofnest waar de tijd stilstond. 

Om nog even terug te komen op Frans. Hij is voor de tweede keer getrouwd, heeft zelf nooit kinderen gekregen. 'Eigen' familie heeft hij niet. Met Marian met wie hij zo lief op de kinderfoto's staat is hij gebrouilleerd. De moeder die hem ooit gebaard heeft, heeft hij maar één keer gesproken: toen hij haar toestemming nodig had om te trouwen. Zij wilde zijn moeder niet zijn en hij wilde vervolgens ook haar kind niet zijn. Zijn levenslust zelfs nu hij ouder wordt, is er niet minder om.


























maandag 8 april 2019

DE FAMILIE BROEKMAN-ROSENBOOM


DE FAMILIE BROEKMAN-ROSENBOOM

Frauke heet op de grafsteen van haar man Rosenboom, maar in (alle) andere documenten waaronder de verkoopacte van Venestraat 2 na haar dood wordt haar naam gespeld als Rozeboom. Dat is in overeenstemming met haar geboorteacte uit de Groningse burgerlijke stand.





Gisteren bezocht ik de Joodse begraafplaats aan de Kuyerhuislaan in Zwolle. Natuurlijk trof de grafsteen voor Barend Marcus Broekman me.








(ook hier noemt Frauke zich Rosenboom)

Aanleiding om hier de biografie te posten die ik in 2015 heb opgenomen in het boekje De Stolpersteine in de Venestraat en de Derk Buismanstraat (2015) naar aanleiding van hun onthulling op 25 maart van dat jaar.

In augustus 1931 kwamen Barend Broekman (1895), zijn vrouw Frauke Broekman, geboren Rosenboom (1900), hun oudste zoon Marcus (1926) en hun jongste Leo Moses (1930) in de Venestraat op nummer 2 wonen.
Barend en zijn oudere broer Jacob Broekman, die aan de Terborchstraat 9a woonde, waren experts in de financiële sector. De broers hadden bij de gemeente simpelweg het beroep van expert opgegeven. Zij deden in makelaardij, taxaties, hypotheken en verzekeringen. Zo verkochten zij een verzekeringspolis van het merk BAAK.
BAAK stond voor Broekman’s Algemene Assurantie Polis.
Daarnaast exploiteerden zij vanaf 1925 Verkooplokaal “De Witte Roos”, waar zij veilingen organiseerden en kantoor hielden. “De Witte Roos” was gevestigd aan de Melkmarkt nr. 20, waar nu het Grieks restaurant Olympia is gevestigd.
Eerder had daar hotel-restaurant De Doelen gezeten maar dat was afgebrand. 











































Terzijde, ene T. Schoonhoven heeft het bedrijf voortgezet. Hij woonde op loopafstand van de Venestraat namelijk in de Enkstraat. Ik heb geen nazaten gevonden om bij hen informaties in te winen. In 1969 was hij nog als zodanig actief en woonde in de Wanningstraat.






Op 8 augustus 1940 stierf Barend Broekman, de heer des huizes, plotseling, aan een hartverlamming, in Hattem.



De bejaarde Susanna Rudelsheim (1867) was de zuster van de al in 1918 overleden Klara Rudelsheim, de moeder van de broers Barend en Jacob Broekman. Susanna was dus hun tante én de oudtante van de beide jongens. Susanne woonde met Jacob Broekman in de Terborchstraat, maar verhuisde na Barends overlijden in 1940 met Jacob naar de Venestraat.
Van Susanna Rudelsheim is weinig meer bekend dan deze rudimentaire gegevens.
Het transport waarmee de bejaarde Susanna Rudelsheim naar Westerbork werd overgebracht, kwam daarop 8 april 1943 aan. Tweeëneenhalve maand later werd zij gedeporteerd naar Sobibor waar zij direct na aankomst zal zijn vermoord. De steen vermeldt de datum van 2 juli 1943. Susanna Rudelsheim bereikte de leeftijd van 76 jaar.
Van Susanna Rudelsheim is geen enkele foto overgeleverd, voor zover bekend.

Dat de ongehuwde Jacob van gezelligheid hield, moge blijken uit het feit dat hij lid was van de Zwolsche Biljartclub die in de Buitensociëteit speelde.
Hij was ook een hartstochtelijk bridger. Met zijn overbuurman, de heer Hibbel, die hij trouwens ook op de biljardclub tegenkwam, vormde hij een fameus paar.
Mevrouw Hibbel vormde met Frauke Broekman-Rosenboom een eveneens succesvol bridgepaar. Dat is bekend uit de krantenverslagen van bridge-drives waar beide paren wonnen en prijzen behaalden.
Tót het Joden verboden werd lid te zijn van verenigingen en horecagelegen-heden te bezoeken. Daarmee waren Jacob en Frauke Broekman  uitgesloten van de AVRO-bridgedrives, die in het nu tragisch afgebroken Hotel Gijtenbeek- hier om de hoek aan het Stationsplein- werden gehouden.

Jacob Broekman wordt vermoord in Mauthausen. Het is niet bekend of hij via Westerbork gedeporteerd is. De dag van zijn dood is waarschijnlijk 9 juli 1942. Jacob Broekman was toen 52 jaar.





Toen de anti-Joodse maatregelen de Joden steeds verder uitsloten van voorzieningen, is een Joods ziekenhuisje geopend in de Voorstraat. Frauke Broekman werd daar hoofd van de huishouding en verbleef daar met haar zoons permanent tót ook dat ziekenhuisje geliquideerd werd.

In Van zwolle naar Westerbork en verder, van Wim Coster, 2009, wordt Saartje Davidson die daar toen verpleegster was, aangehaald die in 1985 bewonderende woorden sprak over Frieda Broekman: "Het werk in het ziekenhuis was zwaar, maar mevrouw Broekman was als een moeder voor ons, zij heeft het ondanks de beperkte middelen die zij had, fantastisch gedaan."

Voorstraat 41, Joodse school en Joods ziekenhuisje

Vrijwel tegelijkertijd, op 9 april 1943 zijn Frauke en haar beide zoons naar Vught gedeporteerd en van daar op transport gesteld naar Westerbork op 7 juni 1943. Op 20 juli 1943 werden zij gedeporteerd naar Sobibor.  
De dag van hun dood door moord in Sobibor is gesteld op 23 juli 1943.
Leo Moses was 12 jaar en zat in klas 6 van de Joodse lagere school. Marcus was 16 jaar.

De foto van de broers is vrijwel het enige dat in het huis werd aangetroffen, nadat het was leeggehaald in opdracht van de Duitse bezetters.

Van Frieda is (mij) geen foto bekend. Wel van haar zuster Charlotte, die in Den Haag woonde, op wie zij mogelijk leek.

Charlotte Rosenboom

Charlotte wordt genoemd in de verkoopacte van na de oorlog, als de erven Venestraat 2 verkopen aan Van Schubert en Rie de Wilde. Rie de Wilde verhuist haar kapsalon aan de Willemskade naar de Venestraat.



Bob Zadok Blok, kleinzoon van Sara Roseboom, overleden in 1993, is overgekomen om de Stolpersteine voor zijn (verre) verwanten te onthullen.



Het is vermeldenswaard dat vorig jaar in het Denksportcentrum in de Venestraat ter nagedachtenis een Broekman-Hibbel Bridgedrive is gehouden, waarvan de opbrengsten ten goede kwamen aan dit Stolpersteine- projekt.