zondag 1 december 2013

MET GERRIT SALET DOOR DE BUURT

Rondgang door de buurt met GERRIT SALET

Eigenlijk zeg ik ´meneer´ tegen de kaarsrechte gestalte van de 83-jarige schilderspatroon Salet. Nu woont hij in de Vrouwenlaan maar hij is opgegroeid, is getrouwd en heeft gewerkt vanuit onze buurt. De punt tussen de Van Karnebeekstraat (door Salet meestal bij z’n oude naam genoemd: de Deventersstraat), de Hertenstraat en de Tuinstraat is hem beter bekend dan zijn eigen broekzak.
Van Karnebeekstraat 90 (naast het ‘kasteel van Jordens’ dat de hele punt besloeg en in 1937 afgebroken is)  en Hertenstraat 6, het huis van zijn jeugd en de plaats van zijn werk en zijn gezin. Het eerste ouderlijke huis Van Karnebeekstraat 76 bestaat niet meer, is nu een perkje met wat parkeerplaatsen, op de hoek met de Tuinstraat.




Salet heeft 38 jaar gewoond aan de Hertenstraat, nr. 6, precies naast wat ooit het geheel ommuurde fabrieksterrein van Klinkert was, met de hoge schoorsteen, een soort plein met verschillende loodsen en hallen. Aan de (over)kant van de Hertenstraat stond dus een manshoge muur met een paar poorten daarin. Een klein restje van die muur tot op kniehoogte was nog te zien toen de Kringloopwinkel daar gevestigd was.
Als kwajongens hebben Gerrit en vriendje Roelie Land, van de drogisterij uit de Van Karnebeekstraat eens een ‘recept’ uitgeprobeerd uit één van die drogistenboeken van pa Land. In een conservenblikje hadden ze in de schaduw van de muur van Klinkert een mengsel van zwavel en suiker aangestoken. Het effect was overweldigend: een grote rookmassa ontwikkelde zich uit dat kleine blikje en vulde eerst de Oosterstraat en daarna de Oosterlaan en het station. De politie en de Duitsers kwamen kijken wat er aan de hand was. Maar toen hadden Gerrit en Roelie zich al voorbij de hoge spoorbrug in veiligheid gebracht.
Ook al een actie die uit de hand liep dateert uit de tijd dat Van Berkum met zijn vatenfabriek zich net na de oorlog op het terrein van Klinkert gevestigd had. (Klinkert had op last van de geallieerden al zijn bedrijfsactiviteiten moeten beeindigen vanwege collaboratie met de Duitsers.) Gerrit en zijn maten brachten een torenhoge stapel lege vaten aan het rollen  door een lier in beweging te zetten. Volgens Gerrit is toen zelfs een één van die kleine huisjes achter de Tuinstraat in elkaar gedrukt.
Het personeel van Van Berkum had trouwens een lawaaiige manier om de vaten schoon te maken. In z’n vat werd een ketting gedaan en een schoonmaakspulletje en dan rolden ze zo’n vat door de straten. Later werden ze op een draaiende machine gezet.

Enfin, Salet weet nog dat de schoorsteen van Klinkert na de oorlog afgebroken is. Hij is daar nota bene als tien-jarige nog ingeklommen via de klimijzers die erin gemetseld waren. Toen hij enthousiast naar zijn vader zwaaide, bleef zijn vader kalm: “He, kom eens naar beneden: je moet even een boodschap voor me doen.” Nietsvermoedend kwam Gerrit terug op aarde, altijd bereid voor een boodschap. Maar de wijze waarop zijn vader hem hardhandig inpeperde dat hij dit soort avonturen uit z’n hoofd moest laten, herinnert hij zich nog pijnlijk.
Na Klinkert kwam er de cliché-fabriek van De Bruyn en de vatenfabriek Van Berkum, de VAD-garage, de Kringloop en nu Anna Heerkens dus.
Salet vertelt dat toen die cliché-fabriek van eerst de Overijsselsche Cliché Industrie (OCI) en later De Bruyn BV daar was gevestigd, de bomen bij hem thuis in de tuin van ellende doodgingen. Toen hij 15 jaar geleden zijn huis verkocht moest hij nota bene zijn eigen tuin saneren door de grond zes meter diep te laten afgraven en afvoeren. Des te vreemder was het te moeten zien na hoe nog veel meer verontreiniging het terrein van Klinkert/De Bruyn/Van Berkum/VAD zogenaamd gesaneerd werd. Niks grond afgraven, een paar buizen in de grond met doorspoeling met chemicaliën en dan was dan dat. Maar we dwalen af.



Salets vader had een schildersbedrijf, zo rolde Gerrit erin en maakte Salet tot een grote naam in de schilderswereld en zijn zoon is alweer een poosje bezig de reputatie van de Salets waar te maken en het werkterrein van het bedrijf te vergroten. Wij spreken in zo’n verband al bijna van een dynastie.
En om de zaak nog wat meer cachet te geven, de Salets komen uit Beijeren. Oorspronkelijk betekende het dan ook alpenwoning, hoewel de voorouderen woonde in grotten. Gerrit heeft het uitgezocht en er is een connectie met Jacoba van Beieren, in wier spoor het voorgeslacht naar de Zuidelijke Nederlanden kwam. Aanvankelijk woonden ze in de buurt van Dinant ook nog in grotten. Zij schipperden met hout en stenen, vertelt Gerrit, en nog steeds zijn er onder de Salets varende schippers. Het moderne chalet zal wel van dezelfde stam komen, maar ook salon en zaal. Wie dus denkt dat Salet alleen maar gelukkig is met een kwast in zijn hand, moet bedenken dat hij heel wat tijd met veel plezier gestoken heeft  ‘in het spoor terug’, dat hem in archieven achter Parijs bracht.
Gerrit is nog steeds de eigenaar van de grote hal die van de Venestraat doorloopt naar de Derk Buismanstraat en waar huurder AFAC tegenwoordig de fietsen bergt die op en rond het station op een ongewenste plaats gestald stonden. Jaren geleden, in de jaren 70,  heeft Salet deze kapitale magazijnruimte gekocht van een man uit de Van Nagellstraat die een handelsmaatschappij had een de hal gebruikte om grote rollen plastic op te slaan, maar het aan zijn hart kreeg, en moest stoppen. Salet had ruimte nodig om steigermateriaal, schaftwagens en de de werktuigen op te slaan van zijn almaar uitbreidende bedrijf. Vandaar. Maar na verloop van tijd ontstond er een probleem met het parkeren in de Venestraat en de Buismanstraat en toen is het bedrijf verkast naar de Marslanden, maar Salet is eigenaar gebleven en verhuurt het dus nog steeds. Bert Busbroek bijvoorbeeld heeft er een Skoda-garage in gehad. Maar ook 'de gevangenis' sloeg er meubilair op. Wekelijks ging kreeg er wel een gevangene de kolder in de kop en vierde dat bot op stoel, tafel en bed in z’n cel. Ministerie van Justitie moest wel een voorraadje van dit soort meubels aanhouden. 
Hij is het eens met iedereen die vindt dat zijn eigendom er op dit moment haveloos bijstaat vanwege de graffiti. Het is al driemaal op zijn kosten schoongemaakt, maar je blijft bezig.  Een coating waarna nieuwe graffiti er eenvoudig af te vegen is, bestaat niet, al zal verwijderen misschien wel gemakkelijker gaan.  Zelf een opdracht geven tot een artistiek verantwoorde schildering is misschien een oplossing.


  Een tekening waarin de relatie van het pand met de historie van de Venestraat tot uitdrukking komt, is heel wel te overwegen. Wie ideeën heeft, Salet hoort ze graag.


Zo zijn we in de Venestraat aangekomen, op het terrein van de Koninklijke Stoomfabriek voor de Bereiding van Lakken en Vernissen van Klinkert en Co. Ja, er zitten twee kanten aan het verhaal van Klinkert in oorlogstijd.  Dr. J. Klinkert die in de Venestraat op nummer 20 woonde, was absoluut een vakman, een goede chemicus, met patenten op zijn naam. Of het nou door zijn Duits georiënteerde vrouw kwam of door commerciële overwegingen, hij papte aan met de Duitsers en er kwamen Duitse officieren bij hem over de vloer. Maar een nare man was het verder niet. Salet vertelt hoe Klinkert ook de Duitsers besodemieterde.  In de Centrale Werkplaatsen van de Spoorwegen, waar nu Wärtsila zit,  werden op een goed moment legeronderdelen klaar gemaakt  voor het Afrikakorps. Dat wil zeggen dat er legervoertuigen in zandkleurige camouflage werden geschilderd met verf van Klinkert. Daarvoor overvroeg Klinkert de Duitse autoriteiten gigantisch voor wat betreft de toelevering van grondstoffen.

Op die manier kon Klinkert ook verf maken die hij voor normale prijzen aan de Zwolse schilders leverde. Later hebben die schilders wel eens gezegd: zonder Klinkert hadden we in de oorlog armoed gehad.



Dat er een rechte lijn loopt van de Venestraat naar El Alamein! 
De vader van Gerrit had overigens zelf de uitnodiging afgewezen om te komen schilderen in de centrale Werkplaatsen.  Niet dat hij nooit voor de Duitsers gewerkt heeft. Op een goed moment werd hij bij een razzia opgepakt. Het was eind 1944. Hij moest gaan graven aan de versterking van de IJssellinie.  Maar hem werd het alternatief geboden om Duitse kantoren te komen behangen. In deze periode namelijk waren verschillende Duitse instanties hem in het westen van het land gaan knijpen en hadden hun hebben en houden opgepakt en nu hier neergestreken, achter de IJssellinie. En die nieuwe kantoren moesten uiteraard ook netjes worden ingericht.
Vader Salet overwoog dat hij de vaderlandse zaak meer zou schaden als hij ging graven aan de IJssellinie dan met een nieuw behangetje. Dus zijn keus had hij snel gemaakt.  
Gerrit is in de oorlog wel in de fabriek van Klinkert geweest, want die had gebrek aan nieuwe verfbussen. Gerrit ging daarom lege verfblikken verzamelen, maakte ze schoon en ging die voor een soort statiegeld bij Klinkert inleveren. In de oorlog was aan van alles gebrek en zo werd stopverf geleverd in lege munitiekistjes.

De contacten met de Duitsers waren ook niet in alle opzichten bedreigend. Zo was de buurman van de Salets de Ortscommandant die in het hoekhuis woonde aan de Van Karnebeekstraat / Hertenstraat.
Die had zijn intrek genomen in het huis van de ondergedoken Joodse familie van der Sluis. Hij werd bewaakt en in zijn schuur stonden de britsen waar die wachtsoldaten moesten slapen. Iedere dag liep de commandant door de Hertenstraat met achter zich twee van die soldaten, naar de Ortskommandatur, zijn kantoor op de hoek van de Zeven Alleetjes en de Van Roijensingel. 
Op een avond waarschuwde deze Ortscommandant van over de heg in de tuin de vader van Salet dat Nico, oudere broer van Gerrit, en Werner, even oude zoon van de groenteboer aan de overkant  -allebei in de gevaarlijke leeftijd voor de Arbeitseinsatz-  die avond moesten verdwijnen, want er kwam een razzia. Loyaliteit van buurtgenoten onder elkaar, waar zelfs een Duitse machthebber zich niet aan onttrekt. Helemaal wederzijds was het niet. Gerrit en zijn maten hadden allang in de gaten dat er in de beduimelde éénkamerwoninkjes die langs het binnenpad van de Hertenstraat naar de Van Karnebeekstraat stonden (allang gesloopt) een voedselopslag was. Er stond weliswaar bewaking voor de deur, maar aan de achterkant (sluipend over het tonnenpad dat door de ‘keutelarieje’ gebruikt werd om de poeptonnetjes te verwisselen) drukten Gerrit cs een ruitje in van zo’n opslaghuisje en stalen boter en suiker en wat zij maar te pakken kregen. ‘Organiseren’, heette dat. Vader Salet kreeg één of twee dagen later het verzoek om een nieuw ruitje te komen zetten.

Een ander voorbeeld van deze vorm van ’georganiseerde’ sabotage, waren de schepelzakjes die Gerrit en zijn kameraden droegen. Daar kon een kwart mud steenkool in. Het beste moment om op jacht te gaan was als de loudspeaker van het station omgeroepen had dat ‘sein Lodewijk op onveilig’ stond. Alles wat ‘spoor’ was, maakte dan dat-ie wegkwam en rende de weilanden richting Schelle in. In de weilanden waren mansgaten waar je dekking kon zoeken. Dan kwamen geallieerde jagers en deden met hun boordmitrailleurs een aanval op de stoomlocomotieven  en probeerden de stoomketel lek te schieten. Zo’n aanval gebeurde regelmatig. Het alarm op het station ging altijd net ietsje eerder dan in de stad. Dan werd het station aangevallen door Spitfires. Die hadden ook wel kleine bommetjes bij zich maar die waren toch anders dan die grote bommen van de bommenwerpers. Er is eens een bommetje ontploft in de voortuintjes van de Oosterlaan tussen Venestraat en Derk Buismanstraat, maar richtte geen noemenswaardige schade aan.

Neemt niet weg dat de directe omgeving van het station wel speciale gevaren meebracht.

In de oorlog werkte Gerrit regelmatig bij tuinder Sluiter aan de Assendorperlure. Er was geen school en op die manier bracht Gerrit groente en melk mee naar huis, en voor zijn vader belangrijk: Gerrit was bezig.
Een mooi verhaal is de truc met de spitskool van Sluiter. Een vorm van uitgekookt boerenbedrog. De Duitsers hielden goed in de gaten waar wat op het land stond. En ze legden beslag op de spitskoolplanten van Sluiter toen die nog in de groei waren. Gerrit kreeg opdracht van Sluiter om de planten dagelijks met een flinke schuit gier tot wasdom te brengen. Die planten zetten me toch een groeispurt in, lacht Gerrit zoveel jaren later.  De familie heeft zelf  één zo’n reuzespitskool uitgeprobeerd, maar die stonk de pan uit! Maar de Duitsers hebben ze meegenomen, en per kilo betaald. Hen werd meer kool gestoofd dan waar ze ooit op hadden gerekend. Alle waar naar zijn prijs, uiteraard.

We komen regelmatig terug op de oorlog. Vooral omdat er zoveel verhalen in omloop zijn. Bijvoorbeeld dat winkelier Van der L. na de oorlog een enorm bedrag aan de belasting moest betalen vanwege oorlogswinst en zwarte handel en dat hij tegen de lamp liep toen hij in verband met het tientje van Lieftink z’n geld naar de bank ging brengen. Waar of niet waar? Heeft de ouwe Schutte voor straf in de mijnen moeten werken vanwege collaboratie? Waar of niet waar? Hoe dan ook de Schuttes waren beslist geen nare mensen, maar ze werkten vermoedelijk ‘actief’ voor de Duitsers. Gerrit was bevriend met Gerard Schutte. Ze gingen samen naar de Parkschool, School 1 heette die toen nog. Gerard is jong overleden. Met Hessel is Gerrit naar de schildersopleiding gegaan in de Ambachtsschool. Gerrit heeft er zelf later ook nog les gegeven. Zelfs een jaartje  in het dagonderwijs, maar dat vond hij helemaal niks, verschrikkelijk. Die jonge jongens zijn geduchte pestkoppen. Hij heeft z’n carrière vervolgd in het volwassenenonderwijs, aan schilders-gezellen die al veel serieuzer waren en in elk geval veel beter gemotiveerd.
Karel Appel heeft nog eens een demonstratie gegeven in de Ambachtsschool. Met veel bravoer. Hij had zichzelf geïntroduceerd als autodidact en toen ‘flink met tubes verf gespoten’.  
Schutte heeft na de oorlog zijn schildersbedrijf voortgezet en de vraag is hoe de verhoudingen waren tussen de schilders. Gerrit vertelt dat er op zeker moment maar liefst 106 schildersbedrijven waren. En de relaties? Iets van concurrentie en collegialiteit tegelijk. Je had elkaar toch ook weer geregeld nodig en echte broodnijd was er niet. Nu zijn er in Zwolle 14 schildersbedrijven.

Is het moeilijk om veel oorlogsverhalen te verifiëren, zeker wel waar is de protestactie van Eef Bakker, behanger-stoffeerder uit de Tuinstraat. De hele Tuinstraat hing vol met reclame voor de Nederlandse Unie. Kleveringa en Borneman die daar woonden, waren niet van "die besten". Als statement daartegen haalde Eef een pot menie en maakte z’n hele huis oranje. Hij heeft ervoor in het Oranjehotel, de Scheveningse gevangenis, gezeten. Maar is vrijgekomen. Als vrijgezel in de kost ergens bij de Diezerpoorterbrug heeft hij eens een voetzoeker gegooid tussen een peloton Duitse soldaten dat net over de brug marcheerde. Het hele peloton zocht dadelijk dekking en wierp zich plat op het brugdek. Tamelijk grappig, maar Bakker heeft het moeten bezuren. Hij is ernstig mishandeld en opgesloten. Ook dat heeft hij overleefd.

In praktisch alle huizen van de Venestraat, in elk geval aan de even kant heeft Gerrit wel gewerkt. Al in de tijd dat hij bij zijn vader in dienst was als leerling-schilder. Hij herinnert zich in het bijzonder de weduwe Thiebout-Wispelwey. Misschien vooral vanwege de duizenden lantaarnpalen die hij heeft geschilderd voor de ijzergieterij en machinefabriek van de Wispelweys ‘De Nijverheid’.
Op dat rijtje woonde ’s winters een familie Van Nes van Meerkerk die hier niet ingeschreven stonden, want ’s zomers bewoonden zij landgoed Soeslo. Er werd lichte schande van gesproken dat deze mensen twee huizen gebruikten toen er grote woningnood was en dat het huis in de Venestraat de hele zomer leegstond.

Of godsdienst een rol speelde. Jazeker. Voor de gereformeerden nog meer dan voor de roomsen waren er duidelijke scheidslijnen. Bij Scholtens van de suikerwarenfabriek op de hoek van de Tuinstraat en de Venestraat (mosterdfabriek) mocht je niet in de portiek komen op zondag. Je moet bedenken dat zeker de jongens toen de hele dag op straat speelden en door de hele buurt zwierven. Vader en moeder Zunnebeld van de dierenwinkel waarschuwden hun kinderen dat ongelovige jongetjes als Gerrit Salet vooral niet meegingen naar de vroege mis,  waar zij wel naar toe moesten in de vakanties, iedere dag.
Poelman had ook veel kinderen, ook zwaar katholiek en Bodewes van de scheepsbouw uit de Venestraat. En niet te vergeten de familie Röben die een textielfabriek had in de Oosterlaan (jammergenoeg afgebroken, nu Bartimeüs) en een grote winkel in de Diezerstraat, met een filiaal in Amersfoort. Daar schilderden wij heel veel voor, want de oude Röben zei: “Ik wil geen Roomse schilder, want dan ga je door de kerk.” Roomse schilders zijn waarschijnlijk roddelkonten.
Gereformeerden en Katholieken gingen ook allemaal naar andere scholen. Een dochter van Van der Lippe zat bij ons op school en die liep wel eens mee. Maar mijn moeder had ook zo haar voorkeuren. Die vond de Tunstraat toch wel een mindere straat en zij had liever niet dat we daar kwamen.
Voor de klandizie kochten wij overal in de hele buurt: bij Van der Lippe, bij de kruidenier Kuttering (later Kettering), bij de dames kruidenières Boxman en dan natuurlijk vooral ook in de Van Karnebeekstraat.

De buurt zag er anders uit. Aan de ene kant van de Hertenstraat de fabriek van Klinkert achter die grote muur en met die hoge schoorsteen en schuin aan de overkant op de hoek met de Venestraat het kantoor en de magazijnen dat nu appartementsgewijs bewoond wordt. Was natuurlijk altijd wat te beleven. De Hertenstraat was aan de kant van de hoge spoorbrug een klein straatje. Is pas later gereconstrueerd. Dat hoge huis met die enorme tuin van rechter Jordens nam heel veel ruimte. En dan die sloot. Als je goed oplet en met een kaart erbij zie je hoe die heeft gelopen. Langs het Groenewegje (Hertenstraat) tot de Zeven Alleetjes, dan achter de huizen aan de Van Nagellstraat, onder de Stationsweg door, Roopoort, Eekhoutpark (was een landgoed) en bij de Emmawijk in de gracht onder de singel door.

Bij de tandartsen naast Wientjes zie je het talud nog heel goed. Salets vader heeft nog een stuk gedenpte sloot moeten kopen. De familie woonde toen nog in de Van Karnebeekstraat en hun tuin liep helemaal naar de Hertenstraat. En daar was in 1957 nog een eenzaam stukje gemeentegrond van na het dempen van de sloot. Belangrijke plek was ook het lompenpakhuis van Dennenboom in de Van Karnebeekstraat tegenover de touwbaan. Denneboom deed ook in oud papier, vodden, oud ijzer en zat waar nu het parkeerterrein van het zoekenhuis zit, naast de koffieshop. Kwam Gerrit ook regelmatig om een centje te verdienen aan de lege emballage van het schilderwerk. Die haalde de lege blikken door een pers en dan spoten de restjes verf meters hoog.

Wat veel mensen niet weten is dat er een soort hofjes waren met kleine éénkamerwoninkjes en een bedstee in de binnenterreinen achter de Van Karnebeekstraat. Die dateerden nog uit de tijd dat hier de groentetuinen waren van de mensen in de binnenstad en er voor arbeiders en dienstpersoneel rijtjes kleine huisjes neergezet waren. Er is nog een steegje tegenover het Oudemannehuis voorbij waar vroeger Kooiman, de wagenmaker zat en waar nu een soort instituut is, iets terug van de rooilijn. Aan dat steegje woonde de oude De Jong die daar zijn glashandel ooit is begonnen. De Pruimershuisjes waren ook wel een voorbeeld van dat soort woninkjes. Waar nu het Alfa-kantoor staat, in de voormalige Groen van Prinstererschool aan de Zeven Alleetjes, stonden die huisjes van armoedige weldadigheid. Met twee poepdozen in de tuin voor het hele rijtje.

Met al die werkplaatsen en fabriekjes van Scholtens, Palm, het confectieatelier aan de Tuinstraat, nu sportschool, en daartegenover UitdenBoogaard voor fietsonderdelen, later een grootgrutter en vervolgens Ferwerda met z’n auto-onderdelen, Klinkert natuurlijk en textielfabriek Bodewes, later Röben was er heel wat beweging in deze buurt. Veel bedrijviger dan nu. Veel meer beweeglijke kinderen, maar ook aan- en afvoer, leveranciers en klanten, personeel. Nu zie je vooral mensen die gehaast de straat doorlopen van station naar een kantoor en op de fiets naar Zwolle-Zuid. Toen had de buurt meer genoeg aan zichzelf.
In die Groen van Prinstererschool zat later ook de LOM-school van meneer van As. Daar had Gerrit grote bewondering voor: hoe die met die kinderen omging en eruit haalde wat erin zat. Later is die school verhuisd naar de Jacob Catsstraat, de Koningin Emmaschool.

(...)

Dan had je in de Venestraat natuurlijk ook het Koningin Emma Meisjeshuis. Moesten wij van onze moeder ook uit de buurt blijven. "Die meisjes werden opgevoed tot lesbiënnes." En mijn moeder hoorde eens van een kennis die daar werkte dat “het slechtste gezin is beter dan zo’n huis”, omdat die meisjes elkaar daar wel wisten te vinden, elkaar  opstookten. Die leidsters deden heus wel hun best, maar het idee allemaal van dat soort meisjes bij elkaar te zetten! Met de jongens ging het anders. Daar werd een betrekking voor gezocht als leerjongen, met kost en inwoning. Die kregen een ander soort opvoeding. Gerrit kent zelf  twee mannen die getrouwd zijn geweest met een meisje uit het meisjeshuis, maar die meisjes zijn toch weer ‘teruggevallen’ en ze zijn ervan gescheiden.

Achter de Venestraat in het binnenterrein met de Ter Borchstraat was een groot magazijn van loodgietersonderdelen, van de Vihamij. Het smalspoor dat daar nog steeds aan de Oosterlaan te zien is, is uit die tijd. Salet heeft overwogen dat terrein van zijn tante tekopen, maar dat was al met al toch niet handig. Dat terrein was van een tante van Salet, mevrouw Grit-Salet, die op nummer 3 woonde en waar ook zijn opa bij inwoonde. Tante was getrouwd –komt weer een oorlogsverhaal-  met ene Grit dus, maar daar vóór met Halfwerk. En Gerrit Halfwerk was haar zoon, neef van Gerrit Salet, zeer actief in de ondergrondse, maakte zijn pakkans kleiner door vooral niet thuis te slapen, maar bijvoorbeeld in de vuilniswagens van de spoorwegen die aan de overkant van de Oosterlaan stonden of in de loodsen achter de Apostolische Kerk. Zo was er daar bij tante een geweer in huis, van Gerrit. Toen dat eens urgent was heeft opa het geweer op zijn rug onder zijn pandjesjas verborgen en liep ermee als met een bochel naar de Van Karnebeekstraat en smokkelde zo het geweer achter z’n hoge rug mee. Verborg het geweer in de bosjes in de tuin van Salet en dronk een kop koffie zonder het doel van zijn missie te vertellen. ’s Avonds heeft Gerrit Halfwerk het geweer weer uit de bosjes gevist.

links Jan Bekaan, rechts Gerrit Halfwerk 


In de groep van Gerrit Halfwerk zat ook Jan Bekaan. Bekaan was een Rijksduitser en was perfect tweetalig.  Zijn ouders hadden een bonthandel en perepareerden opgezette dieren aan de Van Karnebeekstraat, maar Jan was opgeroepen om telefonist te zijn in een kazerne in Wezep.  Gerrit Halfwerk en hij transporteerden wapens. Werden ze aangehouden dan waren de officiële papieren van Jan Bekaan voldoende om niet gefouilleerd en opgepakt te worden.
Op de dag van de bevrijding gebeurde er nog iets heel vervelends. Jan Bekaan, immers Duitser, werd in de kraag gevat door een (andere) verzetsgroep. De groep van Halfwerk heeft hem moeten ontzetten, waarbij beide groepen slaags raakten op de Sassenpoorterbrug.   
Gerrit Halfwerk is als chauffeur met oud/burgemeester Van Karnebeek naar Zuid/Afrika gegaan en daar vermoedelijk gebleven.

Gerrit herinnert zich Dolle Dinsdag, de oorlog leek snel voorbij. Zijn vader stond voor hem en hief een waarschuwende vinger: “Àlles wat je nu thuisbrengt, is afkomstig van diefstal. Als ik het merk breng ik je persoonlijk naar de Lombardsteeg”. (lees: politiebureau.)
Diezelfde dag stopte er een trein op het station met richting Duitsland vluchtende N.S.B’ers. Met vrouwen en kinderen. Een aantal van die vrouwen en kinderen stapt uit, maar dan zet de trein zich weer in beweging. Panisch schreeuwend rennen de uitgestapte vrouwen en kionderen achter de trein aan, tot (leed)vermaak van de toekijkende Zwollenaren.
Maar de oorlog ging nog even door. Een aangeschoten Engels vliegtuig op retour laat precies boven Zwolle een hele last bommetjes vallen, die achter het lompenpakhuis van Dennenboom aan de Van Karnebeekstraat neerkomt. Gerrit en nog wat jongens werden van de straat geplukt en moesten die die projectielen in de stadsgracht gooien bij de Sassenpoorterbrug.
Gerrit herinnert zich ook de ontploffing van de munitieschepen in het Zwarte Water nog heel goed. Zijn vader heeft ontiegelijk veel glas moeten zetten, omdat vooral in de binnenstad veel ruiten watren gesprongen.  

Na de oorlog verbleven er een paar maanden lang Canadese militairen in de Venestraat. Eerder interviewde ik Jan Beekman en die vertelde dat die Canadezen naast de kerk woonden en de kerk als opslag gebruikten en belast waren met het regulieren van de voedselvoorzierning. Nu bevestigt Gerrit Salet hun aanwezigheid, maar hij dacht dat zij ín der kerk woonden. Hoe dan ook er stonden er regelmatig jeeps voor de deur "en daar speelden we dan in".
Terugkijkend op de oorlog zegt Gerrit dat in zijn familie geen honger was, maar dat zij wel “gek gegeten” hebben. In plaats van slaolie gebruikte zijn moeder het van het schildersbedrijf goed bekende lijnzaadolie. Om dat de zuiveren werd het op temperatuur gebracht en werd er een kapje brood in gedaan dat de vuiligheid opnam.
Toen de Duitsers op de vlucht waren en de stad verlaten hadden, hebben zij nog een hevige beschieting uitgevoerd vanaf de Veluwe op alle hoge punten: de kerktorens onder andere die in de Assendorperstraat werd geraakt, maar ook de schoorsteen van Klinkert. Bij Weezenberg aan de Van Karnebeekstraat is nog een granaat naar binnen gevlogen.
Na de oorlog is de Ortscommandant nog eens op bezoek geweest bij zijn vader.


Stolpersteine.
Gerrit vindt het een goed en mooi idee. Hij herinnert zich een schrijnend beeld. Hoe Alfred Weihl, doodziek, van huis gehaald werd om gedeporteerd te worden. De ziekenbroeders van Bremer, die een ambulance had op het Assendorperplein en een doodkistenfabriek aan de Van Ittersumstraat,  legden hem op bevel van de Duitsers op een brancard en namen hem mee. Het was 31 december 1942. Salet heeft dat beeld nog haarscherp voor ogen. Hij zou een Stolperstein voor Alfred Weihl willen adopteren, maar voor hem en zijn echtgenote Grethe is zijn reeds Stolpersteine gelegd in de wijk Marxloh, in Duisburg.

Gerrit heeft nog veel meer verhalen over een levenlang op de grens tussen Assendorp en Stationswijk. Nog eentje dan. Bij Gerrits vader werkte ook een oud-marineman. Die leek sprekend op Fernandel = Don Camillo. Gerrit en hij waren aan weerszijden van een ijzeren hek op het stationsplein aan het schilderen toen er een cameraploeg bezig was om een promotiefilmpje te maken van of voor Zwolle. Tegelijk stapt er een stoet Fransen uit de trein , die de look-a-like van Fernandel ziende én de cameraploeg, zeker weet dat zij op de filmset zijn beland voor een heuse Don Camillo-film. Deze schildersmaat weet natuurlijk best op wie hij zo sprekend lijkt en hij beantwoordt de verwachtingen door een overtuigende imitatie met gebaartjes, gekke bekken en gebaartjes. Het werd een oploop van jewelste en de politie heeft de orde moeten herstellen.
Overigens heeft deze jongen Diepenheim, wiens vader een schoenmakerij had in de Van der Laenstraat, van 1936 tot 1946 bij de marine gediend en in de oorlog heel veel heeft 'meegemaakt'. Hij voer onder andere op het luchtdoelartillerieschip de HM Heemskerk onder bevelvoerder La Rive die later directeur van Schiphol werd. Om zijn verhaal compleet te maken en te laten zien hoe het kan verkeren, vertelt Gerrit dat Diepenheim een onverzoenlijke hekel had aan alles wat naar Duits rook, maar viel voor een door een Duitse soldaat-echtgenoot in de steek gelaten vrouw, rijksduitse, met twee kinderen. Hij is met deze vrouw, dochter van de Rijksduitsers Reigersbach, getrouwd en heeft twee Duitse kinderen opgevoed.