Op pagina 135 neemt Clifford de trein naar Rotterdam, enkele reis, niet van plan terug te keren naar Zwolle.
Hieronder wat er in de tussentijd gebeurt in Zwolle.
Clifford gaat naar Rotterdam om marinier te worden. Net als zijn vader en zijn opa (die bij de SS vocht).
Zo heeft hij er dan voor gezorgd dat de Venestraat in literaire wandelingen zou moeten worden opgenomen ?) en dat stilgestaan moet worden voor nr. 23 - 25, want dáár verbleef Clifford in het KTC , het Kamer Training Centrum.
Enkele andere panden in de Venestraat en omliggende straten zouden ook in aanmerking komen als wandeltussenstop, maar het is niet helemaal duidelijk in wélke panden Clifford zijn inbraken pleegde. Hij beschrijft in elk geval hoe hij gebruik maakt van een steiger om een nachtelijke bezoek te brengen aan een pand in dezelfde Venestraat. Ook in de omliggende straten 'demonstreert' hij waar een Kamer Training Centrum kennelijk mede toedient: zoeken van dievenmaatjes.
“Zwolle. Nou niet bepaald mijn idee van een bruisende stad. Zeker niet de plek waar ik voor het eerst sinds vijf jaar weer een beetje van m'n vrijheid kon gaan genieten. (Clifford is op dit moment 15 jaar en de laatste jaren door zijn oma verzorgd die na een hersenbloeding daar niet meer toe in staat was; p.r.)
Maar
goed, alles was beter dan Ruurlo, dat wel. En Zwolle was tenminste een stad,
niet zo'n klein kankerdorp waar iedereen zich met elkaar bemoeide.
Het
huis waar ik een kamer zou krijgen lag in de Venestraat, vlakbij het station.
Het was een oud, redelijk statig herenhuis - voor Zwolse begrippen dan. Het
stond bekend als het KTC, het Kamer Trainings Centrum. Er waren zo'n twaalf
kamers met een gemeenschappelijke woonkamer en keuken.
Eigenlijk
was het een soort studentenhuis, met dit verschil dat er geen studenten
woonden, maar voornamelijk ‘probleem- jongeren'. Stuk voor stuk jongens en
meisjes uit kindertehuizen of andere zenuwinrichtingen. En natuurlijk een ploeg
van vier begeleiders: twee mannen en twee vrouwen. Heel progressief allemaal.
Met
m'n vijftien jaar was ik de jongste, de anderen waren tussen de 16 en de 21.
Zeer verschillende types, uit alle delen van het land. Iedereen was min of meer
toevallig in Zwolle terechtgekomen. Ook voor hen gold dat ze gewoon hadden
gewacht op een beschikbare plek. Echt mooie meisjes zaten er helaas niet
tussen. De meisjes die er waren kwamen allemaal uit inrichtingen en stonden
veel zwaarder onder controle bij de begeleiders dan de jongens. Dat kwam omdat
de meesten een incestverleden hadden of zo, en daarom geestelijk een beetje
labiel waren. Althans, dat maakte ik ervan.
Er
was eigenlijk maar één regel waar je je als bewoner aan diende te houden: je
moest overdag een bezigheid hebben. Je ging naar school of je had een baan, de
hele dag rondhangen in het KTC was niet toegestaan. Als je niet werkte of naar
school ging moest je maar de hele dag naar werk zoeken. Op het arbeidsbureau.
Ik
kreeg meteen een uitkering van de Sociale Dienst. Die werd door de begeleiders
geïnd en uitgekeerd. Ik geloof dat het 640 gulden per maand was, waarvan ruim 300
gulden werd ingehouden voor de huur. M'n kamer hoefde ik dan ook niet apart te
betalen. Maar de rest wel: eten, kleding en uitgaan. Het idee was om je met
geld te leren omgaan zodat je zo snel mogelijk zelfstandig kon gaan wonen.
Eens
per twee weken had ik een verplicht gesprek met m'n begeleider, Johan, waarin
ik moest vertellen wat ik allemaal gedaan had de afgelopen tijd. Hij gaf daar
dan commentaar op. Goh, wat goed van je!' of ‘Hoe kijk je er zelf op terug?’
Echt van die slappe socio-talk. De vier begeleiders waren ook allemaal van die
standaard geitenwollensokkentypes. Baardjes, ronde brilletjes, tuinbroeken en
leren klom- pen - of sandalen. Ik moest niks hebben van die gesprekken maar kon
er niet onderuit. Officieel moest ik nog steeds naar school en ik had me ook
gewoon ingeschreven bij een plaatselijke vwo. Ik ben daar echter nooit naartoe
gegaan.
Geen
zin meer in. Ik rekende erop dat als ik meteen maar zou wegblijven, dat niemand
zou opvallen. En ik had gelijk.
Er
is nooit gereageerd op mijn afwezigheid. Waarschijnlijk dachten ze op de school
dat het een Administratieve fout was. Of dat ik me had bedacht zonder wat te
melden. Op het KTC wisten ze niet beter dan dat ik elke dag naar school ging.
En dat vertelde ik ze natuurlijk ook op die gesprekken.
.Ik
moest alleen goed oppassen dat ik niet in m'n eigen leugens verstrikt raakte.
Kun
je een beetje opschieten met je klasgenoten vroeg Johan dan.
‘Mwoah,'
antwoordde ik. Met sommigen wel, met anderen niet. Ik dacht dat met zo'n vaag
antwoord de kous af was, maar dat was natuurlijk een enorme vergissing. Want
Johan rook frictie. De opstap naar
een conflict. Zijn werkterrein. Zijn
wereld.
Een gevarieerde straat, de Venestraat. Trouwens, zodra hij de kans kreeg om op zichzelf te gaan wonen, heeft Clifford zijn intrek genomen in een kamer in de Groeneweg, geëxploiteerd door een Turk.
"Eigenlijk was de Groeneweg gewoon mijn versie van een studentenhuis. Het was elke avond feest. Zuipen, lachen, lallen en brallen. Met de meest fanatieke beroepswerkelozen van Zwolle."
Het wonen in het KTC wordt wat mij betreft net iets overtuigender beschreven door de treurige losbandigheid bij de Turk in de Groeneweg. Het klinkt een beetje vreemd wellicht na bovenstaande uitgebreide citaat, maar als je niet stoort aan de permanente platte geilheid en dorst van de schrijver, is het een tamelijk braaf boek. Saai ook eigenlijk, waar het voortdurend in (fantasieloze) herhaling vervalt.
En wat zijn versie van 'het studentenhuis' betreft, liever studenten dan werkelozen. Al lallen óók studenten (en vooral hun bezoekers) ons 's nachts met enige regelmaat uit de slaap.
Dat het KTC allang is opgedoekt, is geen wonder. En nu maar hopen dat de desbetreffende panden binnenkort eindelijk weer eens smaakvol verbouwd en bewoond worden.
Uitgebreid verhaal over Clifford Cremer in een groot artikel in de Groene: hopen op oorlog
'Vertel daar eens wat meer over, Cliff,'
zei ie dan met zo'n zorgelijke, fronsende blik in z'n ogen. Ik moest snel
denken.
'Ach, sommige gasten liggen me gewoon niet
zo', zei ik.
'Zo, wat staat je in hun dan niet aan?'.
'Godverdegodver', dacht ik, wanneer houdt ie nou z'n bek? Het was net een
schaakspel, al duurde het gelukkig zelden langer dan een kwartier. Een kwartier
waarin ik m'n fantasie op volle toeren moest laten draaien.
In het echt was ik namelijk te vinden op
de sportschool, in de Tuinstraat om de hoek.
Die sportschool had ik al snel gezien. Het
leek me de perfecte plek om de dagen door te komen. Ik begon nogal lang te
worden maar was niet erg gespierd. Daar wilde ik verandering in brengen. De
sportschool werd gerund door een uitgeweken Amsterdammer Freddy Fens geheten.
Een sympathieke man die sprekend leek op Danny Kaye. Maar dan met een dikke
gouden ketting om z'n nek. Freddy was naar Zwolle gevlucht vanwege wat
'zakelijke problemen' thuis: her en der hadden nogal wat mensen geld van hem
tegoed. In de uithoek Zwolle zou niemand hem ooit vinden, had hij gedacht. En
hij had gelijk. Niemand kwam hem daar ooit zoeken.
Freddy's sportschool was een van de eerste
in Zwolle. De jaren tachtig waren net begonnen en het fenomeen fitness was nog
lang niet zo groot als het later zou worden. De contributie kostte dertig
galden per maand en van het eerste geld van m'n uitkering werd ik meteen lid.
Er ging een nieuwe wereld voor me open.
Een wereld vol sit-ups, bench-presses, lat-pulleys, flying dumbells en heel
veel pijn en zweet. Beneden was een bar met een zitruimte, boven was de
trainingszaal. Een grote met spiegels volbehangen zaal waar zeker dertig mensen
tegelijk konden trainen.
Aan de muren hingen grote posters van Tom
Platz, Franco Columbo en Arnold Schwarzenegger de bodybuilding-goden van die
tijd. Of posters van proteïnemerken. Het was een raar wereldje.
Op
het KTC werd de sfeer ook steeds gezelliger. Er waren ongeveer evenveel
jongens als meisjes, en de kortstondige relaties wisselden bijna per nacht. Ina, een van de begeleidsters, deed er zelfs aan mee. Die liet zich geregeld
pakken door een paar bewoners. De begeleiders moesten bij toerbeurt overnachten in het huis, in de laagstgelegen kamer. Die lna liep 's nachts altijd
in haar doorzichtige japon met daaronder een geil slipje door de gangen, altijd
zogenaamd op zoek naar iemand. Of ze klopte gewoon in haar japon aan bij een
jongen en stapte dan naar binnen met een of andere slappe smoes.
Een uur later kwam ze weer naar buiten, hevig bezweet en met ven voldane
glimlach op haar lippen. Ikzelf heb haar hooit geneukt. Geen enkele behoefte
aan. Ik rotzooi niet met groepsleidsters. Ze was niet knap genoeg.
Ik was ondertussen bevriend geraakt met een medebewoner genaamd
Stanley. Die was ouder dan ik maar we konden goed met elkaar opschieten.
Stanley kwam van een pleeggezin waar hij was weggestuurd omdat hij was betrapt
met inbreken. Iets wat hij af en toe nog steeds deed, vertelde hij. Oh ja?"Een gevarieerde straat, de Venestraat. Trouwens, zodra hij de kans kreeg om op zichzelf te gaan wonen, heeft Clifford zijn intrek genomen in een kamer in de Groeneweg, geëxploiteerd door een Turk.
"Eigenlijk was de Groeneweg gewoon mijn versie van een studentenhuis. Het was elke avond feest. Zuipen, lachen, lallen en brallen. Met de meest fanatieke beroepswerkelozen van Zwolle."
Het wonen in het KTC wordt wat mij betreft net iets overtuigender beschreven door de treurige losbandigheid bij de Turk in de Groeneweg. Het klinkt een beetje vreemd wellicht na bovenstaande uitgebreide citaat, maar als je niet stoort aan de permanente platte geilheid en dorst van de schrijver, is het een tamelijk braaf boek. Saai ook eigenlijk, waar het voortdurend in (fantasieloze) herhaling vervalt.
En wat zijn versie van 'het studentenhuis' betreft, liever studenten dan werkelozen. Al lallen óók studenten (en vooral hun bezoekers) ons 's nachts met enige regelmaat uit de slaap.
Dat het KTC allang is opgedoekt, is geen wonder. En nu maar hopen dat de desbetreffende panden binnenkort eindelijk weer eens smaakvol verbouwd en bewoond worden.
Uitgebreid verhaal over Clifford Cremer in een groot artikel in de Groene: hopen op oorlog