maandag 17 december 2012

COENRAAD DIJKSTRA (20) STERFT IN NEUENGAMME




COENRAAD DIJKSTRA STERFT IN NEUENGAMME (20 JAAR)

Coenraad Dijkstra is geboren op 1 juni 1924, in Assen. Met zijn vader, moeder en zusje woont hij vanaf april 1936 in de Venestraat, op nummer 14. Hij zit op het Christelijk Lyceum aan de Veerallee (nu het Carolus Clusius College). Hij moet de vierde klas overdoen en gaat van school. Hij is gaan werken als kantoorbediende bij Van Gend en Loos. Maar toen hij door dat bedrijf naar Duitsland gezonden dreigde te worden, dook hij in 1943 onder.
In november van dat jaar is hij actief geworden bij de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers uit godsdienstige en vaderlandslievende principes. Coenraad werkte onder de schuilnaam Dick ten Klooster. Waarschijnlijk was hij betrokken bij pilotenhulp en maakte hij deel uit van de van de groep van Johannes Post. Ook was hij medewerker van rayonleider Noord-Westhoek. Uiteindelijk zat Coenraad ondergedoken in Nijverdal en bezocht van hieruit af en toe zijn ouders in Zwolle.
Op 11 juli 1944 is hij gearresteerd, toen hij samen met andere verzetslieden in een auto richting Zwolle reed. Welke ‘actie’zij hadden ondernomen of wilden gaan ondernemen, weet ik niet. Bovenstaande gegevens uit de verzets-loopbaan van Coenraad zijn ontleend aan http://www.oorlogsbronnen.nl/zoekresultaat?n_o_m=pager&query=coenraad+dijkstra&pageSize=100&view=caption&nrhitspage=100&nrhitslijstpage=40&list=0&page=1&view=record

Hij werd vastgezet in het Huis van Bewaring te Arnhem, waarschijnlijk heeft hij hier gezeten totdat hij naar kamp Amersfoort werd gestuurd. Op 29 augustus 1944 is hij in kamp Amersfoort geregistreerd. De opgegeven reden van arrestatie is het ontduiken van de Arbeitseinsatz. Op 8 september 1944 is hij op transport gezet naar kamp Neuengamme. Waarschijnlijk is Coenraad met een van de eerste transporten naar Husum-Schwesing gebracht. In dit kamp is hij op 10 november 1944, om 07.25 ’s ochtends aan de gevolgen van bloedvergiftiging overleden. Op 12 november 1944 is hij begraven op het Ostfriedhof van Husum.

In Zwolle wordt zijn nagedachtenis geëerd in de school aan de Veerallee.














Op het Ereveld in Loenen wordt op deze wijze de herinnering aan hem in stand gehouden.

Pagina 117/118 uit Nederlanders in Neuengamme
(dr. Judith Schuyf,  4de herziene druk 2011)

Buitenkampen
Naarmate de oorlog verder vorderde, veranderde ook het werk. Steeds meer gevangenen moesten in buitenkampen (Aussenlager') buiten het hoofdkamp gaan werken, onder meer om aan de grens tankvallen te graven. Iedere week moesten die groepen weer worden aangevuld, omdat de sterfte er hoog was. Aan het begin van elke week vertrokken in die periode zo'n 600 man uit het hoofdkamp naar de buitenkampen.
Anderen moesten in de oorlogsfabrieken gaan werken, die vanwege de toenemende bombardementen van de geallieerden steeds vaker ondergronds werden verstopt, bijvoorbeeld in oude zoutmijnen honderden meters onder de grond. Veel gevangenen werden in Hamburg zelf ingezet bij het puinruimen, nadat de stad uitgebreid gebombardeerd was.
In de buitenkampen waar de antitankgrachten gegraven moesten worden, zoals Meppen, Husum en Ladelund, waren de omstandigheden extreem slecht. Volgens
Martin van Gent:
“Meppen was zo slecht. Daar werd je ‘s morgens het stro uitgeslagen. Je lag daar  in stro, buik aan buik, in de schijt, want er waren ook wel jongens ziek natuurlijk. Die werden dan afgevoerd. ‘s Ochtends moest je door zo’n deur en dan stonden daar Vorarbeiter en Stubenälteste, geen militairen. Die gaven je dan twee sneeën brood. Dan kon je die twee sneeën meteen opeten, of je kon ze in je zak stoppen. En dan kon je overdag wat eten. En als je dan bijvoorbeeld een halve snee kreeg en je zei er wat van, toen kreeg ik een klap in man smoel.”

Gevangenen die in Husum hebben gezeten, beschrijven de situatie daar als het slechtste dat zij hebben meegemaakt. Het kamp hier lag circa 12 kilometer verwijderd van de plaats waar de tankvallen gemaakt moesten worden. Aanvankelijk moesten de gevangenen deze afstand lopend afleggen: 12 kilometer heen, een werkdag van 12 uur met drie kwartier pauze, en dan 12 kilometer terug. Geen wonder dat de sterfte erg hoog was in het kamp; en de SS besloot een trein te laten rijden naar het werk, zodat de gevangenen niet meer hoefden lopen.
Jan van der Liet herinnert zich: “Zo waren die dagen in Husum, een aaneenschakeling van dood en ellende. 12 uur betekende dan altijd een korte werkpauze voor ons zonder voedsel of water. Dan zaten wij arme kerels onze behoefte te doen in de vorm van bloed en water, die met enorme buikkramp gepaard ging.
We voelden dan ook niet meer de gummie zwepen die over onze ruggen knalden, wanneer je te lang bleven zitten. Wij verlangden slechts van deze slopende dysenteriepijnen verlost te worden. Om dit te bevorderen aten wij altijd in de avonden verbrand hout wat soms een uiterst goede uitwerking bezat.

Uiteindelijk werden de gevangenen van Husum weer teruggetransporteerd naar Neuengamme. De situatie in Husum was zo slecht geweest dat Van der Liet Neuengamme nog als 'een voordeel' beschreef; er was meer en geregelder eten, en de wc's werden beter schoongehouden dan in het buitenkamp. De inmiddels zieke Van der Liet mocht tot zijn verbazing tussen de appels in bed blijven liggen om aan te sterken.

Het Rode Kruis
In het kamp zagen de Nederlanders dat de Denen regelmatig voedselpakketten van hun Rode Kruis kregen opgestuurd. De Nederlandse gevangenen kregen niets, of vrijwel niets. Het Rode Kruis stuurde slechts een enkele keer pakketten met voedsel en wat kleding, bijvoorbeeld sokken. Over de aard en frequentie van die pakketten bestaan veel misverstanden. Vanaf het najaar van 1944, toen het aantal gevangenen explosief toenam en de chaos in het kamp groter werd, lijken door de Nederlanders niet of nauwelijks meer pakketten ontvangen te zijn.

Maar dan is Coenraad al dood. In voornoemd boek staan de namen van nog eens twintig Zwollenaren die in Neuengamme (en de buitenkampen) de dood vonden, vermoord werden.

De kapel op het Ereveld in Loenen, kort geleden in de sneeuw.