Coenraad Dijkstra is geboren op 1 juni 1924, in Assen. Met
zijn vader, moeder en zusje woont hij vanaf april 1936 in de Venestraat, op
nummer 14. Hij zit op het Christelijk Lyceum aan de Veerallee (nu het Carolus
Clusius College). Hij moet de vierde klas overdoen en gaat van school. Hij is
gaan werken als kantoorbediende bij Van Gend en Loos. Maar toen hij door dat
bedrijf naar Duitsland gezonden dreigde te worden, dook hij in 1943 onder.
In november van dat jaar is hij actief geworden bij de Landelijke
Organisatie voor Hulp aan Onderduikers uit godsdienstige en vaderlandslievende
principes. Coenraad werkte onder de schuilnaam Dick ten Klooster.
Waarschijnlijk was hij betrokken bij pilotenhulp en maakte hij deel uit van de
van de groep van Johannes Post. Ook was hij medewerker van rayonleider
Noord-Westhoek. Uiteindelijk zat Coenraad ondergedoken in Nijverdal en bezocht
van hieruit af en toe zijn ouders in Zwolle.
Op 11 juli 1944 is hij gearresteerd, toen hij samen met
andere verzetslieden in een auto richting Zwolle reed. Welke ‘actie’zij hadden
ondernomen of wilden gaan ondernemen, weet ik niet. Bovenstaande gegevens uit
de verzets-loopbaan van Coenraad zijn ontleend aan http://www.oorlogsbronnen.nl/zoekresultaat?n_o_m=pager&query=coenraad+dijkstra&pageSize=100&view=caption&nrhitspage=100&nrhitslijstpage=40&list=0&page=1&view=record
Hij werd vastgezet in het Huis van Bewaring te Arnhem,
waarschijnlijk heeft hij hier gezeten totdat hij naar kamp Amersfoort werd
gestuurd. Op 29 augustus 1944 is hij in kamp Amersfoort geregistreerd. De
opgegeven reden van arrestatie is het ontduiken van de Arbeitseinsatz. Op 8
september 1944 is hij op transport gezet naar kamp Neuengamme. Waarschijnlijk
is Coenraad met een van de eerste transporten naar Husum-Schwesing gebracht. In
dit kamp is hij op 10 november 1944, om 07.25 ’s ochtends aan de gevolgen van
bloedvergiftiging overleden. Op 12 november 1944 is hij begraven op het
Ostfriedhof van Husum.
In Zwolle wordt zijn nagedachtenis geëerd in de school aan de Veerallee.
Op het Ereveld in Loenen wordt op deze wijze de herinnering aan hem in stand gehouden.
Pagina 117/118 uit Nederlanders in Neuengamme
Op het Ereveld in Loenen wordt op deze wijze de herinnering aan hem in stand gehouden.
Pagina 117/118 uit Nederlanders in Neuengamme
(dr. Judith Schuyf, 4de herziene druk 2011)
Buitenkampen
Buitenkampen
Naarmate de oorlog verder vorderde, veranderde ook het werk.
Steeds meer gevangenen moesten in buitenkampen (Aussenlager') buiten het
hoofdkamp gaan werken, onder meer om aan de grens tankvallen te graven. Iedere
week moesten die groepen weer worden aangevuld, omdat de sterfte er hoog was.
Aan het begin van elke week vertrokken in die periode zo'n 600 man uit het
hoofdkamp naar de buitenkampen.
Anderen moesten in de oorlogsfabrieken gaan werken, die
vanwege de toenemende bombardementen van de geallieerden steeds vaker
ondergronds werden verstopt, bijvoorbeeld in oude zoutmijnen honderden meters
onder de grond. Veel gevangenen werden in Hamburg zelf ingezet bij het
puinruimen, nadat de stad uitgebreid gebombardeerd was.
In de buitenkampen waar de antitankgrachten gegraven moesten
worden, zoals Meppen, Husum en Ladelund, waren de omstandigheden extreem
slecht. Volgens
Martin van Gent:
“Meppen was zo slecht. Daar werd je ‘s morgens het stro
uitgeslagen. Je lag daar in stro, buik
aan buik, in de schijt, want er waren ook wel jongens ziek natuurlijk. Die
werden dan afgevoerd. ‘s Ochtends moest je door zo’n deur en dan stonden daar
Vorarbeiter en Stubenälteste, geen militairen. Die gaven je dan twee sneeën
brood. Dan kon je die twee sneeën meteen opeten, of je kon ze in je zak
stoppen. En dan kon je overdag wat eten. En als je dan bijvoorbeeld een halve
snee kreeg en je zei er wat van, toen kreeg ik een klap in man smoel.”
Gevangenen die in Husum hebben gezeten, beschrijven de
situatie daar als het slechtste dat zij hebben meegemaakt. Het kamp hier lag
circa 12 kilometer verwijderd van de plaats waar de tankvallen gemaakt moesten
worden. Aanvankelijk moesten de gevangenen deze afstand lopend afleggen: 12
kilometer heen, een werkdag van 12 uur met drie kwartier pauze, en dan 12
kilometer terug. Geen wonder dat de sterfte erg hoog was in het kamp; en de SS
besloot een trein te laten rijden naar het werk, zodat de gevangenen niet meer
hoefden lopen.
Jan van der Liet herinnert zich: “Zo waren die dagen in
Husum, een aaneenschakeling van dood en ellende. 12 uur betekende dan altijd een
korte werkpauze voor ons zonder voedsel of water. Dan zaten wij arme kerels
onze behoefte te doen in de vorm van bloed en water, die met enorme buikkramp
gepaard ging.
We voelden dan ook niet meer de gummie zwepen die over onze
ruggen knalden, wanneer je te lang bleven zitten. Wij verlangden slechts van
deze slopende dysenteriepijnen verlost te worden. Om dit te bevorderen aten wij
altijd in de avonden verbrand hout wat soms een uiterst goede uitwerking bezat.
Uiteindelijk werden de gevangenen van Husum weer
teruggetransporteerd naar Neuengamme. De situatie in Husum was zo slecht
geweest dat Van der Liet Neuengamme nog als 'een voordeel' beschreef; er was
meer en geregelder eten, en de wc's werden beter schoongehouden dan in het
buitenkamp. De inmiddels zieke Van der Liet mocht tot zijn verbazing tussen de
appels in bed blijven liggen om aan te sterken.
Het Rode Kruis
In het kamp zagen de Nederlanders dat de Denen regelmatig
voedselpakketten van hun Rode Kruis kregen opgestuurd. De Nederlandse
gevangenen kregen niets, of vrijwel niets. Het Rode Kruis stuurde slechts een
enkele keer pakketten met voedsel en wat kleding, bijvoorbeeld sokken. Over de
aard en frequentie van die pakketten bestaan veel misverstanden. Vanaf het
najaar van 1944, toen het aantal gevangenen explosief toenam en de chaos in het
kamp groter werd, lijken door de Nederlanders niet of nauwelijks meer pakketten
ontvangen te zijn.