maandag 14 oktober 2013

TIELENS en de kunst van het afscheidnemen

F.H.A.H. Tielens kwam ik tegen toen ik naspeuring deed naar rechter A.J.M. van Heijst.
Franciscus Hermanus Antonius Hubertus Tielens.
Van Heijst bleek een kostganger te zijn van een zekere familie Tielens: man, vrouw, twee kinderen en een dienstbode. Dat het pand 23 groot genoeg is om ook van Heijst te huisvesten, was te verwachten. Dat de heer des huizes zelf ook een interessante man is en de Venestraat nog meer kleur geeft, is natuurlijk meer dan een mooie bijvangst.

De opmerkelijke coïncidentie zit er nu in dat terwijl mr A.J.M. van Heijst rechtspreekt in het Paleis van Justitie aan de Blijmarkt, F.H.A.H. Tielens met een heel escorte op de stoep van datzelfde gerechtsgebouw een defilé staat af te nemen alsof hij Prins Bernhard is. De Venestraat laat zich zien!


Om Tielens zelf even naar voren te halen:

.
Het kan natuurlijk heel goed zijn dat Van Heijst van wie wij jammer genoeg geen beeld hebben kunnen krijgen, ietwat verscholen tussen de pilaren op zijn 'eigen' bordes staat uit gepaste belangstelling voor de glorie van zijn hospes.

Tielens is in 1925 in de Venestraat komen wonen en verhuisde naar Den Haag in mei 1935. Zijn functie is tweeerlei, lijkt het. Hij is districts-commandant én inspecteur van de rijksveldwacht. In Den Haag wordt hij waarschijnlijk overall commandant.

Tielens lelijk te kakken gezet in Eerste Kamer door kamerlid Hermans
In zijn Zwolse periode is Tielens de hoofdpersoon, men mag wel zeggen mikpunt, in een debat in de Eerste Kamer der Staten Generaal.
Op 18 maart 1931 wordt daar beraadslaagd over de Rijksbegroting, hoofdstuk IV, Justitie. De veldwachterij valt daar ook onder. Vandaar. Kamerlid Hermans heeft het woord:

 Mijnheer de voorzitter!  In Het Volk van 29 juli 1930 vond ik een verslag van een filmvertooning ten dienste van de opleiding van de Rijksveldwachters. Ik heb daarover ook gesproken in de afdeelingen –u kunt daaromtrent gerust zijn, Mijnheer de Voorzitter– en zijn Excellentie heeft mij hierop een, zij het volkomen onvoldoend, antwoord gegeven.
Het gebeurde in Raalte, gelegen in de schoone dreven van Overijssel, u wel bekend, Mijnheer de Voorzitter! Het was een dag, zoals wij die hier in Holland betrekkelijk weinig kennen, een dag vol zonneschijn, na een lange regenperiode. Het was in Juli, zomermaand bij uitnemendheid, wanneer het frische groen nog niet verdwenen is en nog niet de schaduw van Agustus daarop is gedaald. Alles ademde vrede en rust. De volgeltjes kwinkeleerden in de boomen, en de zwoele stadslucht ontvlucht, ademde men vrij en vrolijk in het heerlijke zomergroen van boomen en bladerdak en grasland.

Plotseling is men daar te Raalte, in die rustige landelijke streek, te midden van een leger Veldwachters, zwaar bewapend met de karabijn op den schouder.
Waarvoor dit, vroeg men zich onwillekeurig af, in ons rustig Overijssel. U kunt er van meepraten, Mijnheer de Voorzitter, hoe rustig de menschen daar zijn. Waarvoor, vroeg men zich af, waren de gewapende Landsdienaren daar in zo grote getale aanwezig.
Daar werd opgevoerd een opleidingsfilm ten dienste van de Rijksveldwacht. Het scenario van deze film was niet (ik heb dat onderzocht) van Charlie Chaplin noch van Douglas Fairbanks, maar het was van de hand van een Nederlander –wij mogen ons gelukkig prijzen dat wij op dit gebied lang niet de laatste zijn-,  namelijk van den heer F.H.A.H. Tielens, districtscommandant en tevens inspecteur van de Rijksveldwacht. Zijn naam moet onsterfelijk gemaakt worden.

In de film kwam een gedeelte voor gewijd aan de wijze, waarop de Rijksveldwacht zich heeft te gedragen in geval van staking. Het stuk speelt zich af op de markt van Raalte. Laat ik voorlezen uit Het Volk, wat nu gebeurt:
“Een aantal Veldwachters en Burgerwachtelingen had zich ‘verkleed’ als staker. Daartoe hadden zij zich uitgedost als ras-echte boeven: een rooie zakdoek om den hakls geknoopt, de pert schuin op het hoofd gezet, loodgieters- en schilderskielen aangetrokken, het gezicht vuil gemaakt, in het kort, men had zich omgevormd in een stelletje misdadigers, zoals gij ze vindt afgebeeld op Nick Carter-afleveringen.  Dat was echter nog niet voldoende, want stakers vormen niet alleen een verzameling schooiers, maar zijn ook levensgevaarlijk voor de Rijksveldwacht. Daarom had men hun, om het vooral ‘echt’ te maken, zoo het een en ander in handen gegeven. Wij merkten op: ijzeren staven van een meter lengte; houten latten in verschillende grootten; een paal, die dik was als drie mannenpolsen; heele Friesche turven, die dienst moesten doen als steenen; en eenige ....blijlen.

De persphotograaf, die den verslaggever vergezelde, heeft daarvan eenige kiekjes gemaakt. Tot mijn spijt kan ik u niet verzoeken, Mijnheer de Voorzitter!, eenige daarvan in de Handelingen te doen opnemen. Ik ben van uw goeden wil overtuigd, maar ik vrees, dat de inwilliging van zulk een verzoek zou moeten afstuiten op technische bezwaren. Ik wil ze echter wel ter illustratie –dat is dus een geïllustreerde redevoering- laten zien. Men ziet hoe, hoe de menschen verkleed zijn. Men ziet ook een beeld van het gevecht. En dan volgt de straf van het kwaad. De misdadiger ligt op de grond en de Veldwachter staat er bij, wijzende naar den gevallene: wie niet hooren wil, moet sterven.
Verder ziet men hier den heer Tielens, die als regisseur dienst doet en die door een megaphoon aangeeft, wat gebeuren moet. Het is bekend dat ik daarover bij de behandeling van de begrooting een en ander wilde zeggen, want ik zie in die filmvertooningen een grove en onverdiende beleediging niet alleen van mijn partijgenoten, maar van de Nederlandsche werklieden. Want iedere georganiseerde arbeider komt wel eens tot deelneming aan een staking; elke organisatie is wel eens verplicht een staking te proclameren, en dan kunnen er, niet alleen als die staking uitgaat van de moderne organisatie, maar ook van confessioneelen, wel eens moeilijkheden plaats hebben. En ik begrijp zeer goed dat bij die gelegenheden de taak van de dienaren van de politie vaak zeer moeilijk is.
Maar men moet niet beginnen, met den menschen een absoluut verkeerd begrip te geven van het verloop van een staking, want zoo verloopt een staking over het algemeen niet. Als het een enkelen keer eens geberurt, is het een uitzondering.
Ik vind het misdadig, den dienaren van de politie een dergelijke voorstelling te geven van het optreden van arbeiders. Er moet tusschen politie en en de opkomende, niet te weerhouden macht der arbeidersbeweging een zoo goed mogelijke verstandhouding komen. Het is uit met de meening, dat de arbeidersbeweging kan woren neergeslagen of neergesabeld! Daarom prijs ik het in de verschillende politieorganisaties, dat zij toonen dat volkomen te begrijpen en het ook aan hun leden voorhouden. Ik heb dus de vraag gesteld, hoe de Minister ertoe gekomen is, om hiervoor zijn toestemming te geven, en de Minister antwoordt daarop op blz. 10 van de memorie van Antwoord:
“Noch in de voorstelling der film, noch in den bijgevoegden tekst is sprake van ‘stakingen’ of van ‘stakende arbeiders’.  Als inleiding op het technische deel der film zijn slechts eenige opnamen gemaakt, die een optreden van de Rijksveldwacht tegenover groepen onwilligen aanschouwelijk voorstellen.  De ondergetekende vreest, dat  hetgeen  hert aan het woord zijnd lid als beleedigend voor de georganiseerde arbeiders aan de film toedicht, ontleend is aan het persverslag, dat aan het gebleken misverstand maar al te zeer aanleiding geeft.”

U ziet, Mijn heer de Voorzitter, het misverstand is alweer aan onze kant, maar ik heb er toch iets op aan te merken. Het geval is heus zoo onschuldig niet als de Minister wil laten voorkomen. De minister zegt: het zijn geen stakers, maar dan volgt onmiddellijk: wat zijn het dan? Het zijn “onwilligen”. Wat bedoelt de minister daarmee? Welk soort van “onwilligen” zijn dat?
Als het geval inderdaad zoo onschuldig is, hoe komt het dan, dat men gepoogd heeft den verslaggever van Het Volk en den persphotograaf het werk onmogelijk te maken? Men heeft ze eerst verdreven van een café-terras op het marktplein te Raalte en toen de voorstelling afgeloopen was, werden beide menschen gefouilleerd. Als het zoo onschuldig was, dan behoefde dat toch niet? Maar daarna heeft de commandant van de Rijksveldwacht,  Tielens dus, naar Zwolle getelefoneerd en daar zijn de menschen aangehouden en opnieuw gefouilleerd.
Onwelgevallig waren deze photo’s zeker. En als de zaak onschuldig was, had men de publicatie er niet van gevreesd.
(....)
Dit is nu allerminst een goede opleiding, het tegendeel is waar, en als de Minister dat goedkeurt, staat hij daaraan mede schuldig. Bovendien is de vertooning van zoo’n film, afgezien of het stakers of anderen geldt, het summum van dwaasheid, want hoe kan men te voren weten, dat onwilligen zoo zullen doen? Het kan zich voordoen zooals het daar is vertoond, ontsproten aan het brein van den heer Tielens, maar als ze een andere methode volgen dan op de film, raken de veldwachters, die geprofiteerd hebben van die “opleiding”, den kluts kwijt. De heel vertooning is hyper belachelijk en afkeurenswaardig en voor de eer der politie moet het uit zijn met dergelijke vertooningen.”

Het Volk, juli 1930. Het marktplein in Raalte






Maar zeker voor wie regelmatig archieven raadpleegt, zoals ik nu, valt direct op dat Tielens ook de naamgever is aan een kennelijk gewaardeerde collectie bescheiden betreffende Nederlandse militairen in krijgsgevangenschap. Verschillende malen wordt daarnaar verwezen. Tielens was op een gegeven moment hoofd van de afdeling A (algemene zaken) geworden van het Commissariaat voor de belangen van de voormalige Nederlandse Weermacht (1942-1945) en kennelijk kwam hij vanwege die functie tot het inzicht dat het van belang was een sprekende collectie aan te leggen.
"Nederlandse Weermacht" klinkt onappetijtelijk Duits en dat klopt ook. De naam en functie was bedacht door de Duitse bezetter. Het commissariaat moest het werk afmaken van het Afwikkelingsbureau van het departement van Defensie. De ontmanteling van het Nederlandse ministerie van Defensie dus.

Wij nemen voetstoots aan dat Tielens het hier vast heel moeilijk mee heeft gehad en dat het collectioneren misschien wel iets van troostende bezigheid was.

Enfin, na de oorlog wordt Tielens majoor bij de Koninklijke Marechaussee.