donderdag 15 mei 2014

ROELIE HARTMAN KIJKT TERUG

Mevrouw Roelie Potman-Hartman woont nu in Ede. In haar mémoires overbrugt zij schijnbaar eenvoudig zestig jaar. In 1954 ging schipper Hartman met vrouw en kinderen aan de wal wonen, in de Venestraat.
Hier is Roelie ademloos aan het woord.

Herinneringen aan de Venestraat  vanaf 1954.

Wij, het gezin Hartman, vader, moeder en vijf kinderen, zijn in december 1954 in de Venestraat komen wonen.
Mijn vader was binnenschipper. Ik was het oudste kind en was om onderwijs te genieten in Vreeswijk op het schippersinternaat geweest. Mijn broer die vier jaar jonger was, was daar ook één jaar geweest en mijn zusjes zouden weldra volgen. Geen ideale situatie, en daarom besloten mijn ouders dat het beter zou zijn om met het gezin aan de wal te gaan wonen.
Mijn vader werkte toen eerst bij de Zuiderzeewerken en later bij de Deltawerken. Dit betekende dat hij ’s maandagochtend vroeg vertrok en vrijdagavond weer thuis kwam.
Het was nog niet ideaal, maar wij kinderen konden nu bij onze moeder, die door de week het gezin in haar eentje moest runnen,  thuisblijven en in Zwolle naar school gaan.
Mevrouw Van Munster, een tante van mijn vader, die op nr. 11 woonde bezat niet alleen het pand 11/ 11a, maar 5/5a was ook haar eigendom. Mijn ouders zochten woonruimte en het huis op 5a kwam vrij en met toestemming van de gemeente, konden we dit bovenhuis van haar huren.
De rustige Venestraat met toen in mijn ogen hoofdzakelijk oudere bewoners, zal wel even de wenkbrauwen hebben gefronst toen daar ineens dat gezin met vijf jonge kinderen kwam wonen.
Voor ons was het ook wennen. Op ons schip hadden we weinig speelruimte gehad en nu was daar ineens een huis en een straat, en gelukkig waren er ook kinderen om mee te spelen.

Nu terugkijkend kan ik nog medelijden hebben met de familie Hibbel die onder ons woonde. We deden erg ons best om rustig te zijn, maar vijf levendige kinders boven je hoofd!
Op een zondagavond, mijn ouders waren naar de kerk, speelden wij met een bal (!) die op een gegeven moment van de trap af naar beneden stuiterde. Meneer Hibbel belde aan en riep door brievenbus of het nu eens afgelopen kon zijn met dat kabaal?  Volgens mij was dat wel het heftigste treffen. Wij deelden de buitentrap en als meneer en mevrouw Hibbel laat thuis dachten te komen, dan brandde de buitenlamp. Nu weet ik dat zij dan een avondje gingen bridgen. Wanneer de familie Hibbel hier was komen wonen weet ik niet maar in een doos met ansichtkaarten van mevrouw van Munster die in mijn bezit is, zit een vakantiegroet van hen uit Scheveningen uit het jaar 1934.





Maria





Voor ik over ons zelf vertel, wil ik eerst vertellen over het echtpaar van Munster dat op nr 11 woonde. Meneer van Munster was een oom van mijn vader. Jacobus van Munster was ook binnenschipper geweest. Hij had onder anderen een sleepaak de Maria gehad, die gebouwd was op de werf van van Aller in Hasselt. Later werd dit de werf van Bodewes.



Na een huwelijk van ruim twintig jaar overleed zijn eerste vrouw. Negen jaar later in 1928 trouwde hij met Harmina Johanna Giethoorn (tante Jo). Eerst woonden ze aan de Thorbeckegracht. Later zijn ze in de Venestraat gaan wonen.


Venestraat 11 van achteren


In de 30-er jaren gingen ze al op vakantie naar Duitsland! Of de foto hiernaast in Duitsland is genomen betwijfel ik. Soms gingen ze ook een dagje uit fietsen met buurman Stoter en zijn vrouw. Dit kan dus heel goed de Leemkuule in Hattem zijn!     
                                                                 
Mevrouw van Munster in het midden, links haar man, rechts buurman Stoter

Als Jacobus op zondag 3 december 1944 samen met zijn vrouw na een kerkdienst in de Plantagekerk naar huis loopt, wordt hij op de Sassenpoortenbrug onwel en sterft.
Tante Jo had vóór zij met oom Jacob trouwde een kruidenierswinkel aan de Hoogstraat.
Zij was een wijze, ontwikkelde, zelfstandige vrouw. Zij las de krant met potlood en schaar naast zich, getuige een doos met krantenknipsels van haar die eveneens in mijn bezit is.
Voor ons was zij een goede hulp bij het inburgeren in Zwolle en in de Venestraat. Als je zondags in de kerk naast haar mocht zitten vertelde ze, voordat de dienst begon, wie er om ons heen zaten en wie familie was van wie! Na kerktijd ging ze vaak met ons mee koffiedrinken. Voor de kleintjes nam ze dan altijd het kinderhoekje uit “Trouw” mee. Zelf zouden we die krant pas later gaan lezen. Eerst moesten we de “Zwolse Courant” lezen, zodat we wegwijs werden in het Zwolse.
Hatrtmannetjes in de tuin van de familie Bos, met kleinkinderen Bos
Ze nam mijn moeder mee naar kerkelijke vergaderingen en de vergaderingen van de Anti Revolutionaire Partij. Ze was een trouw luisteraarster van de NCRV-radio, Johan Bodegraven met mastklimmen was favoriet bij haar. Op vrijdag, marktdag, kwam haar hulp Engeltje, Engeltien zei tante Jo, een jonge vrouw uit ’s Heerenbroek. Eerst werd er gepoetst en koffie gedronken en dan gingen ze samen naar de markt.
Zij was een deftige tante met een ouderwets interieur. Boven de schoorsteenmantel hing een kamerhoge spiegel. Waar je ook zat je in haar kamer, je kon je zelf niet ontwijken, tenzij je net als tante Jo zelf met je rug naar de spiegel zat. Als we bij haar op bezoek waren probeerden we ons netjes te gedragen. Op een keer dronk ik koffie bij haar, het was de tijd dat er nog geen melk cups waren, “Lust je wel een velletje op de koffie?” vroeg ze aan mij. En beleefd als ik dacht te zijn antwoordde ik:  “jawel”. Ik had beter eerlijk kunnen zijn, want tante Jo bewaarde de velletjes van de gekookte melk apart en ik werd getrakteerd op een flinke schep vel. Grrrrr!
In 1957 werd zij ziek, ze wist dat ze niet beter kon worden en aanvaardde haar ziekzijn.
Zolang ze nog thuis kon blijven hield ik haar nogal eens gezelschap. Aan die uurtjes met haar doorgebracht denk ik nog vaak terug. Toen ze te ziek werd, ging ze naar mijn oma en tante die op het Assendorperplein woonden en daar werd ze door mijn tante verzorgd.
In januari 1958 overleed zij, vier dagen nadat ons jongste zusje geboren was.

In december 1954 waren wij in de Venestraat gekomen. Het huis was erg donker, alles was nog in bruinen geschilderd. De firma Schutte zorgde voor een metamorfose. Alle deuren, het trappenhuis, alles werd licht geschilderd en behangen. We hadden drie slaapkamers, een kamer-en-suite, keuken en boven de trap nog een klein kamertje, dat we in navolging van tante Jo het kabinetje noemden. Een elegante benaming voor wat meestal een verzamelplaats was van jassen, speelgoed en dergelijke. Veel later is hier een doucheruimte van gemaakt.


mevrouw Hartman

Ik ging naar de David Wijnbeek Mulo en mijn broer en zusjes gingen naar de Groen van Prinstererschool van meester Veurink in de Schoutenstraat, later aan de Zeven Alleetjes.
Mijn vader vertrok ’s maandagsmorgens vroeg, eerst naar Harderwijk en later zelfs helemaal naar Hellevoetsluis. Op zondagavond moesten wij om beurten zijn treinkaartje vast gaan kopen, zodat hij de volgende morgen niet in de rij hoefde te staan. Op vrijdagavond kwam hij weer thuis. ’s Winters als het vroor kon er niet aan de aanleg van de dijken worden gewerkt en was hij soms langere tijd thuis.
De tweede winter dat we aan de wal woonden vroor het lange tijd en lag er veel sneeuw. Mijn vader veegde onze stoep en die van tante Jo en ach ook die van de familie Stoter. Aan de overkant woonden mevrouw Thiebout en de dames Wolff en Guilliams, die stoepen deed hij er dan ook nog maar bij. De dames waren blij en mijn vader kreeg van elk een fijne sigaar.
Al gauw maakten we ook kennis met de familie Bos en dat zou een hechte vriendschap worden.
Meneer en mevrouw Bos leerden ons het majongspel. Met Pasen gingen we naar Groninger gewoonte, de familie Bos waren echte Grönigers, noten schieten. Dat moet voor onze benedenburen ook niet zo leuk zijn geweest.
Walnoten werden op een lange rij gelegd en dan moest je met een ijzeren kogel zoveel mogelijk noten van de rij schieten. En dan de verhalen die meneer Bos kon vertellen!
Het was een man die erg aanwezig was en daarom kan ik goed begrijpen dat mevrouw Bos wel eens zei, als ze rustig brieven aan haar kinderen wilde schrijven, Piet in Amsterdam en Nico in Eindhoven; “Ebo, ga jij maar even een kop koffie drinken bij de familie Hartman.”

Toen mijn vader voor een longoperatie in het R.K ziekenhuis lag, het was mei, kwam meneer Bos hem elke dag een bakje aardbeien en de krant brengen. Vader lag in een aanbouw van het ziekenhuis, en langs het weggetje naar wasserij ”Dellen-Wuyts” kon hij bij het kamerraam komen waarachter mijn vader lag.
Andere bewoners van de Venestraat die ik mij herinner: tegenover ons de kapsalon van
Rie de Wilde, de familie van Es, de familie Dokter, daarnaast kwam later de familie Hoekzema en zo was de overkant van de straat verjongd. Naast ons beneden op nr 7 woonde de familie de Jong. Meneer de Jong was pianostemmer en had een werkplaats in het souterrain waar hij
de heer Hartman
samen met zijn zoon Jaap werkte. Kwam er wel eens een bal tegen het deurtje van het souterrain dan was je nog niet jarig! Meneer de Jong kon dan erg lelijk tegen je doen. Jaap had later een muziekhandel aan de Assendorperstraat.
Mevrouw de Jong vertelde ons dat ze er tegen op had gezien toen ze gehoord had dat wij, een schippersgezin met 5 kinderen, schuin boven haar zouden komen wonen. Ten onrechte zei ze, we werden goede buren! Dat werd mij opnieuw duidelijk toen ik de condoleancebrief die haar zoon Arie na het overlijden van mijn vader in 1979 aan mijn moeder schreef, nu nog weer eens doorlas. Hij schreef: “ Mijn vader liet het misschien niet blijken, maar hij was erg vertrouwd met uw man en u. Hij waardeerde de bezoeken meer dan u kunt vermoeden.”
Roelies kleine zusje op de auto van de familie

Boven de familie Lindeboom op nr 13,  woonde op 13a de familie Hersevoort. Hij was ook een oud schipper en zat samen met mijn vader in het bestuur van de Schippersbond NPCSB.
Op nr 20 kwam de familie de Rie wonen. Zij hadden een zoon Frans, en een dochter. Frans zat denk ik op de machinistenschool en ging daarna naar zee. Van één van zijn reizen bracht hij een sjaal, de rots van Gibraltar, voor me mee. Eigenlijk was de sjaal voor mijn vriendin bedoeld, maar die was tijdens zijn afwezigheid verhuisd naar het verre Groningerland.
Wanneer de vlag op de apostolische Kerk stond, dan was de Apostel op bezoek.
Ik herinner me dat, als wij zomers de balkondeuren open hadden, we genoten van hun zingen.
Eén van mijn zussen herinnert zich hoe ze, met andere kinderen, in het portiek van de kerk met poppen speelde. Ze speelden vader en moedertje en kerkje. Van de verzuiling hadden zij geen weet, want Hervormd, Gereformeerd of Katholiek het maakte niet uit, alle poppen werden gedoopt. Met veel plezier denkt zij terug aan de kinderen waarmee ze op straat speelde en de spelletjes die ze deden; busje trappen(de put in het midden van de straat was de pot), en het krijtspel ik verklaar je de oorlog, en kaatsballen tegen de blinde muur. Er waren meisjes, wie??, die met 4 of 5 ballen konden ballen.
de stoep voor het huis van de familie van Es wordt gerboend
Schuin tegenover ons op de hoek van de Oosterlaan was een kantoor van de VAD waar de chauffeurs pauze konden houden, zo heb ik het in elk geval geïnterpreteerd.
Als de VAD-bussen door onze straat van de garage in de Hertenstraat naar het busstation reden, dan rinkelden de kopjes op de tafel.
Aan de achterkant hadden we het uitzicht op de opslagplaats van Buttinger sanitair., overdag was het er altijd druk met af- en aanvoer van materiaal en ’s avonds was het de vrijplaats van de vele katten uit de buurt.
Op een zomeravond zat ik met mijn jongste zusje op het balkon, ze begon net een beetje te praten en zei, wijzend naar de katten die op het platte dak liepen. “Poes!! Ik vroeg , “Wat zegt het poesje?” En al gauw zaten we met z’n tweetjes te miauwen totdat er beneden ons een deur werd open gegooid, gevolgd door een emmer water. Meneer de Jong trots op zijn dahlia’s dacht: “Die verhipte katten, ik zal ze!” 

Het straatbeeld was nog overzichtelijk, bijna geen auto’s, geen fietsen op de stoep, alleen
‘s morgens en ‘s middags mensen die zich door onze straat van en naar het station spoedden.
Onze fietsen mochten we bij tante Jo in het souterrain zetten en later achter het hekje voor ons huis en in het souterrain bij de familie Hibbel. Dat kwam op een keer wel erg goed uit. De familie Hibbel was uit logeren en na een enorme plensbui stond het hele souterrain blank. Gelukkig hadden wij toen hun sleutel en konden zoveel mogelijk de ravage opruimen.
Later toen mijn ouders in het benedenhuis woonden, heeft er nog een paar keer grondwater in het souterrain gestaan. Na de aanleg van de nieuwe aansluiting van het Zwartewater op de IJssel was dit ongemak verleden tijd.
Roelie
Op zondag gingen we met het hele gezin naar de Zuiderkerk. Daarna thuis of bij vrienden koffiedrinken en dan om één uur de middagmaaltijd waarbij we naar Mr. G.B.J. Hiltermann luisterden, die ons vertelde hoe de toestand in de wereld er voor stond.
Hiltermann en (zondagse) groentesoep, voor mij horen die twee bij elkaar.

De bakker van ’t Spijker, de groenteman Bolleman, de slager Bomhof, allemaal kwamen ze aan huis om hun waren te leveren. Boodschappen deden we bij de dames Boxman en zaterdags kochten we “wat groots voor bij de koffie” bij van der Lippe.
Toen wij, de kinderen, de deur uit waren zijn mijn ouders verhuisd naar de Hertenstraat. Zij kochten het huis van zuster van de Kolk, de verloskundige die mijn moeder had bijgestaan bij geboorte van mij en van mijn broer. Ik vond mevrouw van de Kolk een stoere vrouw in haar groene jagersjas. Ik stond een keer samen met haar bij de dames Boxman in de winkel en zij bestelde een ons, “sterfopdestraatworst” ( cervelaatworst).
Ik denk dat dat haar nog stoerder maakte in mijn ogen.

In ons huis in de Venestraat, dat mijn vader na het overlijden van mevrouw van Munster gekocht had, woonden voortaan studenten. Mijn vader was een strenge huisbaas die toezicht hield op het naleven van de huisregels, die alleen meisjesstudenten huisvestte en het liefst de jongens buiten de deur hield. De tijden veranderden en mijn vader veranderde mee, gelukkig!

Als ik nu met de trein in Zwolle aankom is mijn eerste gang altijd naar de Venestraat en kijk ik omhoog naar het huis met die mooie grote vlaggenstok aan de gevel.

Roelie Potman-Hartman

Gevraagd naar wat er van haar en har zussen terecht is gekomen, schrijft Roelie terug:
"Voor ik trouwde heb ik ruim vier jaar bij apotheek Woutersen, later Hannink, naast de Sassenpoort gewerkt. 
Mijn broer en mijn zussen zijn allemaal de kant van de zorg opgegaan en zijn ook uit Zwolle vertrokken. Ondanks dat ik al bijna 50 jaar in Ede woon voel ik mij nog Zwollenaar (waar ik geboren ben en later van mijn 13e- tot mijn 22e heb gewoond), en vind ik het plezierig om langs de oude vertrouwde plekjes te wandelen.
Wel leuk om te vertellen; één van mijn zussen (zij is ook degene die jouw blog ontdekte) woont in Leeuwarden en is getrouwd met een oud-catechisant van je vader. (P.Riemersma, mijn vader dus, was predikant in Leeuwarden van 1958 - 1964).